Besluit van 2 december 1823, tot aanvulling der bepalingen van het besluit van 26 december 1818, Stb. 48, omtrent het beheer der goederen, behoorende aan de stichtingen der beurzen of van kollegien

Besluit tot aanvulling der bepalingen van het besluit van 26 december 1818, Stb. 48

WIJ WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Willende verzekeren het goede beheer der goederen, behoorende aan stichtingen van beurzen voor de studien; en willende de belanghebbenden beveiligen tegen alle willekeur, door welke zij zouden kunnen verstoken worden van het genot hunner regten; voorts na Ons te hebben overtuigd van de noodzakelijkheid, om, tot dit oogmerk nieuwe bepalingen te maken, ter aanvulling of wijziging van die, voorkomende in Ons besluit van 26 December 1818 (staatsblad n°. 48);
Op de voordragt van Onzen Minister voor Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Kolonien, van den 5den September 1825, n°. 691;
Den Raad van State gehoord;
Gezien de nadere rapporten van Onzen voorn. Minister, van den 8sten en 26sten November ll., n°. 896 en 958;

Hebben besloten en besluiten:

Artikel

1

Iedere stichting zal beheerd worden door een of meerdere bestuurders. Wanneer dezelve door de acte der stichting niet zijn aangewezen, zal de benoeming door Onzen Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Kolonien geschieden.

Artikel

2

Bij iedere stichting zal een ontvanger zijn, door de bestuurders te benoemen, en die uit hun midden zal kunnen worden genomen, voor zoo verre de acte der stichting daaromtrent geene bepaalde voorschriften bevat.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Geene beslissing van Gedeputeerde Staten aangaande de stichtingen zal genomen worden, dan na ingewonnen advijs van provisoren, insgelijks zal Onze Minister in alle de gevallen, waarvan de beslissing aan hem bij het tegenwoordig reglement is voorbehouden, vooraf de Gedeputeerde Staten hooren, die hem het advijs der provisoren zullen mededeelen.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

De onroerende goederen, welke aan stichtingen toebehooren, zullen niet kunnen worden verkocht of tegen andere verwisseld, dan uit kracht van eene antorisatie door Gedeputeerde Staten, na ruggespraak met de provisoren, en op de daartoe door de bestuurders gedane voordragt te verleenen.

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

De bestuurders zullen niemand in regten mogen betrekken, of zich in regten mogen verweren, zonder de autorisatie van Onzen Minister daartoe te hebben verkregen. Alle regterlijke handeling moet, namens de bestuurders, door den ontvanger worden gevoerd.

Artikel

12

De transactien, welke de bestuurders mogten oordeelen voor het belang der stichtingen nuttig te zijn, zullen door hen aan Gedeputeerde Staten worden ingezonden, welke, na de provisoren gehoord, en, is het noodig, de meening van drie regtsgeleerden verstaan te hebben, dezelve met al de bijlagen, en met bijvoeging van hun advijs, aan het hoofd van het departement van onderwijs zullen doen geworden, ten einde, indien daartoe termen zijn, aan Ons ter goedkeuring te worden aangeboden.

Artikel

13

Geene betaling aan de met beurzen begiftigden zal in de verantwoording van den ontvanger kunnen worden geleden, dan voor zoover deze een getuigschrift zal overleggen, houdende dat de begiftigde aan eene openbare of bijzondere inrigting van onderwijs zich werkelijk oefent in het vak van studie, waarvoor hij met de beurs begiftigd werd. Deze getuigschriften zullen door de hoofden van voornoemde inrigtingen van onderwijs worden afgegeven.

Artikel

14

Er zal aan de ontvangers der stichtingen, tot schadeloosstelling, niet meer kunnen worden verleend dan 5% van de ontvangen inkomsten, als ook 1% van de terugbetaalde kapitalen, voorbehoudens echter de teruggave aan hen van nuttige en behoorlijk bewezene uitgaven.

Artikel

15

Artikel

16

Daar de ontvangers, die door de bestuurders worden benoemd, als gemagtigden van deze laatsten moeten worden aangemerkt, zullen ook de vervolgingen, waarvan in het voorafgaand artikel is gesproken, tegen hen door de bestuurders worden gevoerd. Wanneer de bestuurders van Onzen Minister geene autorisatie zullen hebben verkregen, om deze regterlijke vervolgingen tegen hen, voor en uit naam der stichting te doen, zal het hun altijd vrij blijven de ontvangers voor eigene rekening en in hunnen eigenen naam in regten te betrekken, zoo wanneer zij vermeenen mogten dat deze de grenzen van hunne lastgeving hebben overschreden.

Artikel

17

De ontvangers der stichtingen zijn onderworpen aan de bepalingen der wetten en reglementen omtrent personen, aan welke gelden zijn toevertrouwd, behoorende aan openbare gestichten.

Artikel

18

Wanneer het regt om bestuurder of ontvanger te zijn door den stichter is verbonden aan zekere hoedanigheid, rang of bediening, zal de voorloopige vervanging, waarvan in art. 15 is gesproken, ophouden, zoodra een ander persoon tot het bezit van dien rang of die bediening zal zijn gekomen.

Artikel

19

De provisoren zullen uit eigene beweging de oplettendheid van Gedeputeerde Staten vestigen op de misbruiken of ongeregeldheden, die zij in de handelwijze van de bestuurders en ontvangers mogten bespeuren, en zullen de voorstellen doen, welke zij voor het belang der stichting nuttig zullen oordeelen.

Artikel

20

Ieder ontvanger zal, behalve zijne boeken van ontvangst en uitgave, een register houden, waarin de acten van de stichting, de reglementen van uitvoering, die later mogten gemaakt zijn, en het besluit tot herstelling der stichting woordelijk zullen moeten zijn ingeschreven. Dit register zal daarenboven een naauwkeurigen staat inhouden van de goederen en renten, welke aan de stichting toebehooren, als ook het jaarlijksch beloop van de inkomsten van ieder derzelve, met aanwijzing van de plaats waar de goederen en hypotheken gelegen zijn, mitsgaders van de woonplaats der schuldenaars. - De veranderingen die met de goederen, renten en inkomsten voorvallen, zullen mede in dat register worden ingeschreven.

Artikel

21

De oorspronkelijke bewijzen van instelling van renten, schuldbrieven of andere actien, zullen door de bestuurders in bewaring worden gehouden. Er zal van dezelve een uitvoerige staat of inventaris in triplo worden opgemaakt, die door de provisoren, bestuurders en ontvangers zal nagezien, voor deugdelijk verklaard en onderteekend worden. Provisoren, bestuurders en ontvangers zullen ieder één dezer staten bewaren.

Artikel

22

Artikel

23

De begevers zullen zich overigens naauwkeurig houden aan de voorwaarden en bepalingen door de stichters voorgeschreven, om zich van de bekwaamheid der kandidaten te overtuigen en onder hen eene keuze te doen.

Artikel

24

Artikel

25

Onze Minister zal, tot op de beslissing van het verschil, de, gedurende dien tijd gedane begevingen kunnen schorsen, en zullen in zoodanig geval, de ontvangers geene uitbetaling kunnen doen van beurzen, uit krachte van gezegde begevingen. Wanneer het onderzoek van de vorderingen en reclamatien aanleiding zoude kunnen geven tot oponthoud, nadeelig voor de studien van hen, die tot het genot der beurzen geregtigd zijn, zal Onze Minister de overblijvende begevers, wier regten niet worden betwist, kunnen magtigen om de openstaande beurzen te begeven, mits hunne keuze aan zijne goedkeuring te onderwerpen. Bij volslagen gebrek aan begevers, zal Onze Minister Gedeputeerde Staten tot de begeving kunnen magtigen, edoch onder gelijke voorbehouding van zijne goedkeuring.

Artikel

26

De bepalingen van art. 24 en 25 zijn, in gevallen van denzelfden aard, mede toepasselijk op de bestuurders en provisoren, en in het geval vermeld in art. 25, zal Onze Minister, wanneer de belangen der stichting dit vorderen, een tijdelijken bestuurder, tot op de uitmaking van het verschil, kunnen benoemen.

Artikel

27

Alle betwistingen en reclamatien betrekkelijk de begeving van beurzen, zullen, wanneer de begevers, provisoren of Gedeputeerde Staten de partijen niet kunnen bevredigen, voorloopig door Onzen Minister worden beslist, behoudens het regt van toevlugt tot den gewonen regter.

Artikel

28

Wanneer de bepalingen der artikelen 22 en 23 van het tegenwoordig reglement bij de begeving naauwkeurig door de begevers zullen zijn in acht genomen, zal de geregtigde, die zich binnen den gestelden tijd niet mogt hebben aangemeld, in geen geval, en welke ook de gegrondheid zijner vorderingen moge zijn, aanspraak kunnen maken op het genot der beurs, gedurende het ingetreden schooljaar.

Artikel

29

De gevallen die zich mogten opdoen, waarin bij het tegenwoordig reglement niet is voorzien, zullen worden beslist volgens de algemeene voorschriften en bepalingen, vastgesteld voor het bestuur van andere openbare gestichten.

Artikel

30

Er zal bij het departement voor het Publieke Onderwijs, eene adviserende kommissie bestaan voor de zaken rakende stichtingen voor het onderwijs; en zal het hoofd van gezegd departement, op de rapporten dier commissie, uitspraak doen in alle de gevallen, van welke ingevolge het tegenwoordig reglement de beslissing aan hem is verbleven.

Artikel

31

Het hoofd van opgenoemd departement zal, op onbepaalde tijdstippen, en wanneer hij zulks raadzaam zal oordeelen, iemand kunnen belasten om zich te gaan verzekeren van het behoorlijk bestuur der stichtingen en van de nakoming der verpligtingen en bepalingen, waaraan zij onderworpen zijn.

Onze Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Kolonien is belast met de uitvoering van het tegenwoordig besluit, het welk in het staatsblad zal worden geplaatst.

Gegeven te 's Gravenhage
WILLEM.
Van wege den Koning, J. G. DE MEY VAN STREEFKERK.
De Secretaris van Staat, J. G. DE MEY VAN STREEFKERK.