Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
In aanmerking nemende dat in de verordeningen omtrent het beheer der stichtingen van beurzen voor het onderwijs, welke zijn vastgesteld bij Ons besluit van den 2. December 1823 (staatsblad n°. 49), geene bepalingen zijn gemaakt omtrent het ontnemen van eene beurs, toegestaan aan een kweekeling, welke die gunst niet langer waardig mogt worden geacht;
Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 22. November ll., n°. 129, 5de afdeeling;
Den Raad van State gehoord;
Hebben goedgevonden en verstaan met ampliatie van Ons voorsz. besluit van den 2. December 1823, te bepalen,