Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden van 24 augustus 1815

Grondwet

Hoofdstuk

1

Grondrechten

Artikel

1

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

Artikel

2

Artikel

3

Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.

Artikel

4

Iedere Nederlander heeft gelijkelijk recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen alsmede tot lid van deze organen te worden verkozen, behoudens bij de wet gestelde beperkingen en uitzonderingen.

Artikel

5

Ieder heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde.

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

Artikel

17

Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.

Artikel

22

Artikel

23

Hoofdstuk

2

Regering

§

1

Koning

Artikel

24

Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.

Artikel

25

Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel. Bij gebreke van eigen nakomelingen gaat het koningschap op gelijke wijze over op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder, in de lijn van erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap.

Artikel

26

Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het overlijden van de Koning, wordt voor de erfopvolging als reeds geboren aangemerkt. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.

Artikel

27

Afstand van het koningschap leidt tot erfopvolging overeenkomstig de regels in de voorgaande artikelen gesteld. Na de afstand geboren kinderen en hun nakomelingen zijn van de erfopvolging uitgesloten.

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, wordt hij zodra mogelijk beëdigd en ingehuldigd in de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van de Staten-Generaal. Hij zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt. De wet stelt nadere regels vast.

Artikel

33

De Koning oefent het koninklijk gezag eerst uit, nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.

Artikel

34

De wet regelt het ouderlijk gezag en de voogdij over de minderjarige Koning en het toezicht daarop. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

Artikel

35

Artikel

36

De Koning kan de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk neerleggen en die uitoefening hervatten krachtens een wet, waarvan het voorstel door of vanwege hem wordt ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

Artikel

37

Artikel

38

Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, wordt dit uitgeoefend door de Raad van State.

Artikel

39

De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis.

Artikel

40

Artikel

41

De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.

§

2

Koning en ministers

Artikel

42

Artikel

43

De minister-president en de overige ministers worden bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen.

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

Alle wetten en koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend.

Artikel

48

Het koninklijk besluit waarbij de minister-president wordt benoemd, wordt mede door hem ondertekend. De koninklijke besluiten waarbij de overige ministers en de staatssecretarissen worden benoemd of ontslagen, worden mede door de minister-president ondertekend.

Artikel

49

Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de ministers en de staatssecretarissen bij de aanvaarding van hun ambt ten overstaan van de Koning een eed, dan wel verklaring en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.

Hoofdstuk

3

Staten-Generaal

§

1

Inrichting en samenstelling

Artikel

50

De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk.

Artikel

51

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van provinciale staten. De verkiezing wordt, behoudens in geval van ontbinding der kamer, gehouden binnen drie maanden na de verkiezing van de leden van provinciale staten.

Artikel

56

Om lid van de Staten-Generaal te kunnen zijn is vereist dat men Nederlander is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.

Artikel

57

Artikel

58

Elke kamer onderzoekt de geloofsbrieven van haar nieuwbenoemde leden en beslist met inachtneming van bij de wet te stellen regels de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrieven of de verkiezing zelf rijzen.

Artikel

59

Alles, wat verder het kiesrecht en de verkiezingen betreft, wordt bij de wet geregeld.

Artikel

60

Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de leden van de kamers bij de aanvaarding van hun ambt in de vergadering een eed, dan wel verklaring en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.

Artikel

61

Artikel

62

De voorzitter van de Eerste Kamer heeft de leiding van de verenigde vergadering.

Artikel

63

Geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden en gewezen leden van de Staten-Generaal en van hun nabestaanden worden bij de wet geregeld. De kamers kunnen een voorstel van wet ter zake alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel

64

§

2

Werkwijze

Artikel

65

Jaarlijks op de derde dinsdag van september of op een bij de wet te bepalen eerder tijdstip wordt door of namens de Koning in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid gegeven.

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.

Artikel

69

Artikel

70

Beide kamers hebben, zowel ieder afzonderlijk als in verenigde vergadering, het recht van onderzoek (enquête), te regelen bij de wet.

Artikel

71

De leden van de Staten-Generaal, de ministers, de staatssecretarissen en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel

72

De kamers stellen elk afzonderlijk en in verenigde vergadering een reglement van orde vast.

Hoofdstuk

4

Raad van State, Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman en vaste colleges van advies

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

De Algemene Rekenkamer is belast met het onderzoek van de ontvangsten en uitgaven van het Rijk.

Artikel

77

Artikel

78

Artikel

78a

Artikel

79

Artikel

80

Hoofdstuk

5

Wetgeving en bestuur

§

1

Wetten en andere voorschriften

Artikel

81

De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.

Artikel

82

Artikel

83

Voorstellen van wet, ingediend door of vanwege de Koning, worden gezonden aan de Tweede Kamer of, indien daarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven, aan deze vergadering.

Artikel

84

Artikel

85

Zodra de Tweede Kamer een voorstel van wet heeft aangenomen of tot indiening van een voorstel heeft besloten, zendt zij het aan de Eerste Kamer, die het voorstel overweegt zoals het door de Tweede Kamer aan haar is gezonden. De Tweede Kamer kan een of meer van haar leden opdragen een door haar ingediend voorstel in de Eerste Kamer te verdedigen.

Artikel

86

Artikel

87

Artikel

88

De wet regelt de bekendmaking en de inwerkingtreding van de wetten. Zij treden niet in werking voordat zij zijn bekendgemaakt.

Artikel

89

§

2

Overige bepalingen

Artikel

90

De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.

Artikel

91

Artikel

92

Met inachtneming, zo nodig, van het bepaalde in artikel 91, derde lid, kunnen bij of krachtens verdrag aan volkenrechtelijke organisaties bevoegdheden tot wetgeving, bestuur en rechtspraak worden opgedragen.

Artikel

93

Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt.

Artikel

94

Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

Artikel

95

De wet geeft regels omtrent de bekendmaking van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

Artikel

96

Artikel

97

Artikel

98

Artikel

99

De wet regelt vrijstelling van militaire dienst wegens ernstige gewetensbezwaren.

Artikel

99a

Volgens bij de wet te stellen regels kunnen plichten worden opgelegd ten behoeve van de civiele verdediging.

Artikel

100

Artikel

101

Vervallen

Artikel

102

Vervallen

Artikel

103

Artikel

104

Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Andere heffingen van het Rijk worden bij de wet geregeld.

Artikel

105

Artikel

106

De wet regelt het geldstelsel.

Artikel

107

Artikel

108

Vervallen

Artikel

109

De wet regelt de rechtspositie van de ambtenaren. Zij stelt tevens regels omtrent hun bescherming bij de arbeid en omtrent medezeggenschap.

Artikel

110

De overheid betracht bij de uitvoering van haar taak openbaarheid volgens regels bij de wet te stellen.

Artikel

111

Ridderorden worden bij de wet ingesteld.

Hoofdstuk

6

Rechtspraak

Artikel

112

Artikel

113

Artikel

114

De doodstraf kan niet worden opgelegd.

Artikel

115

Ten aanzien van de in artikel 112, tweede lid, bedoelde geschillen kan administratief beroep worden opengesteld.

Artikel

116

Artikel

117

Artikel

118

Artikel

119

De leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen staan wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden terecht voor de Hoge Raad. De opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer.

Artikel

120

De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.

Artikel

121

Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.

Artikel

122

Hoofdstuk

7

Provincies, gemeenten, waterschappen en andere openbare lichamen

Artikel

123

Artikel

124

Artikel

125

Artikel

126

Bij de wet kan worden bepaald, dat de commissaris van de Koning voorts wordt belast met de uitvoering van een door de regering te geven ambtsinstructie.

Artikel

127

Provinciale staten en de gemeenteraad stellen, behoudens bij de wet of door hen krachtens de wet te bepalen uitzonderingen, de provinciale onderscheidenlijk de gemeentelijke verordeningen vast.

Artikel

128

Behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 123, kan de toekenning van bevoegdheden, als bedoeld in artikel 124, eerste lid, aan andere organen dan die, genoemd in artikel 125, alleen door provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad geschieden.

Artikel

129

Artikel

130

De wet kan het recht de leden van de gemeenteraad te kiezen en het recht lid van de gemeenteraad te zijn toekennen aan ingezetenen, die geen Nederlander zijn, mits zij tenminste voldoen aan de vereisten die gelden voor ingezetenen die tevens Nederlander zijn.

Artikel

131

De commissaris van de Koning en de burgemeester worden bij koninklijk besluit benoemd.

Artikel

132

Artikel

133

Artikel

134

Artikel

135

De wet geeft regels ter voorziening in zaken waarbij twee of meer openbare lichamen zijn betrokken. Daarbij kan in de instelling van een nieuw openbaar lichaam worden voorzien, in welk geval artikel 134, tweede en derde lid, van toepassing is.

Artikel

136

De geschillen tussen openbare lichamen worden bij koninklijk besluit beslist, tenzij deze behoren tot de kennisneming van de rechterlijke macht of hun beslissing bij de wet aan anderen is opgedragen.

Hoofdstuk

8

Herziening van de Grondwet

Artikel

137

Artikel

138

Artikel

139

De veranderingen in de Grondwet, door de Staten-Generaal aangenomen en door de Koning bekrachtigd, treden terstond in werking, nadat zij zijn bekendgemaakt.

Artikel

140

Bestaande wetten en andere regelingen en besluiten die in strijd zijn met een verandering in de Grondwet, blijven gehandhaafd, totdat daarvoor overeenkomstig de Grondwet een voorziening is getroffen.

Artikel

141

De tekst van de herziene Grondwet wordt bij koninklijk besluit bekendgemaakt, waarbij hoofdstukken, paragrafen en artikelen kunnen worden vernummerd en verwijzingen dienovereenkomstig kunnen worden veranderd.

Additionele artikelen

Artikel I

Vervallen

Artikel II

Vervallen

Artikel

III

Vervallen

Artikel

IV

Vervallen

Artikel

V

Vervallen

Artikel

VI

Vervallen

Artikel

VII

Vervallen

Artikel

VIII

Vervallen

Artikel

X

Vervallen

Artikel

XI

Vervallen

Artikel

XII

Vervallen

Artikel

XIII

Vervallen

Artikel

XIV

Vervallen

Artikel

XV

Vervallen

Artikel

XVI

Vervallen

Artikel

XVII

Vervallen

Artikel

XVIII

Vervallen

Artikel

XIX

Het formulier van afkondiging, vastgesteld bij artikel 81 en de formulieren van verzending en kennisgeving, vastgesteld bij de artikelen 123, 124, 127, 128 en 130 van de Grondwet naar de tekst van 1972, blijven van kracht totdat daarvoor een regeling is getroffen.

  • Artikel

    81

    Het formulier van afkondiging der wetten is het volgende:

    "Wij" enz. "Koning der Nederlanden", enz.

    "Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

    "Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat" enz.

    (De beweegredenen der wet).

    "Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze" enz.

    (De inhoud der wet).

    "Gegeven", enz.

    Ingeval een Koningin regeert of het Koninklijk gezag door een Regent of door de Raad van State wordt waargenomen, wordt de daardoor nodige wijziging in dit formulier gebracht.

  • Artikel

    130

    De Koning doet de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk kennis dragen, of hij een voorstel van wet, door hen aangenomen, al dan niet goedkeurt. Die kennisgeving geschiedt met een der volgende formulieren:

    "De Koning bewilligt in het voorstel."

    of:

    "De Koning houdt het voorstel in overweging."

Artikel

XX

Vervallen

Artikel

XXI

Vervallen

Artikel

XXII

Vervallen

Artikel

XXIII

Vervallen

Artikel

XXIV

Vervallen

Artikel

XXV

Vervallen

Artikel

XXVI

Vervallen

Artikel

XXVII

Vervallen

Artikel

XXVIII

Vervallen

Artikel

XXIX

Vervallen

Artikel

XXX

Vervallen