Wet van 9 juli 1900, houdende nadere regeling van den dienst en het gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd

Locaalspoor- en Tramwegwet

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodig is den dienst en het gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd, nader te regelen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Uitoefening van den dienst op een locaalspoorweg, op een stadsspoorweg of op een tramweg is den bestuurders verboden, tenzij eene concessie, als bedoeld in artikel 2, van kracht is.

Artikel

4

Artikel

4a

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.

Artikel

12

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

13

De wet van 28 October 1889 (Staatsblad n°. 146) wordt ingetrokken.

Artikel

14

Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Soestdijk
WILHELMINA.
De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, C. LELY.
De Minister van Justitie, CORT V. D. LINDEN.