Wet van 27 april 1904, houdende nadere bepalingen betreffende de mijnontginning

Mijnwet 1903

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is nadere bepalingen betreffende de mijnontginning, met wijziging der wet van 21 April 1810 (Bulletin des Lois n°. 285), vast te stellen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

In deze wet wordt verstaan onder:

concessie: een concessie als bedoeld in artikel 5 van de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois no. 285);

vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet opsporing delfstoffen;

Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel

1a

Vervallen

Artikel

1b

Vervallen

Artikel

2

Op de aanvraag om een concessie wordt beslist door Onze Minister.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

De houder van een concessie is voor het tijdvak waarvoor deze is verleend eigenaar van de mijn waarop zij betrekking heeft.

Artikel

6

Een concessie voor een delfstof wordt niet verleend voor een gebied waarvoor reeds een vergunning of concessie voor die delfstof geldt.

Artikel

7

Artikel

8

Aan een concessie voor koolwaterstoffen kunnen de voorschriften worden verbonden:

  • a.

    dat daarin aangeduide inrichtingen, welke bij het gebruik maken van de concessie worden gebezigd, aan de houder toebehoren;

  • b.

    dat de houder een daarin bepaalde zekerheid zal stellen en gesteld houden voor de betaling van hetgeen hij ingevolge deze wet als houder van de concessie dan wel door het gebruik maken daarvan aan de Staat verschuldigd zal worden; zodanig voorschrift blijft, ook nadat de concessie haar kracht heeft verloren, gedurende een daarbij bepaalde termijn van kracht.

Artikel

8a

Aan een concessie voor koolwaterstoffen kunnen de voorschriften worden verbonden, dat de houder aan de Staat:

  • a.

    telkens op in de concessie bepaalde tijdstippen een daarin vastgesteld bedrag, berekend naar de waarde der ontgonnen delfstoffen, verschuldigd wordt;

  • b.

    telkens op in de concessie bepaalde tijdstippen een daarin vastgesteld bedrag, berekend naar de met de ontginning behaalde winst, verschuldigd wordt;

  • c.

    op in de concessie bepaalde tijdstippen een daarin vastgesteld oppervlakterecht verschuldigd wordt.

Artikel

8b

Aan een concessie voor koolwaterstoffen kunnen de voorschriften worden verbonden:

  • a.

    dat de houder aan de desbetreffende gemeente of gemeenten een bedrag ineens, dan wel, indien het gemeentebestuur daarom verzoekt, een jaarlijks bedrag, verschuldigd wordt, berekend naar de oppervlakte van het terrein of van de uitbreiding ervan, waar in verband met de ontginning van de delfstoffen een of meer putten of een of meer direct met de ontginning verband houdende installaties aanwezig zijn;

  • b.

    dat de houder aan de eigenaren van binnen het concessiegebied gelegen grond een jaarlijkse uitkering of een uitkering ineens verschuldigd wordt, naar keuze van de houder.

Artikel

8c

Aan een concessie voor koolwaterstoffen kunnen de voorschriften worden verbonden, dat de houder, indien hij met gebruikmaking van die concessie of van een vergunning de betrokken delfstof in een economisch winbare hoeveelheid heeft aangetoond:

  • a.

    de door Onze Minister verlangde medewerking zal verlenen aan de totstandkoming van een overeenkomst van maatschap voor de ontginning van die delfstof, waarin de houder en een in de concessie aangewezen naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, waarvan alle aandelen middellijk of onmiddellijk aan de Staat toebehoren, op een in de concessie bepaalde wijze belang nemen, en krachtens welke overeenkomst de houder slechts voor rekening van die maatschap zal ontginnen;

  • b.

    zo die delfstof zich bevindt in een voorkomen, dat naar het oordeel van Onze Minister de grens van het betrokken gebied overschrijdt, de door Onze Minister verlangde medewerking zal verlenen aan de totstandkoming van een overeenkomst tussen de houder en de voor een aangrenzend gebied tot ontginning gerechtigde, krachtens welke de ontginning in onderling overleg zal geschieden.

Artikel

8d

Artikel

8e

Artikel

8f

Artikel

8g

Artikel

8h

Alvorens op een aanvraag om een concessie te beslissen, stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de betrokken provincie in de gelegenheid daaromtrent advies uit te brengen.

Artikel

8i

Artikel

8j

Een beschikking tot verlening van een concessie treedt eerst in werking nadat de houder aan Onze Minister schriftelijk heeft doen blijken dat hij de concessie met de beperkingen en voorschriften zonder voorbehoud aanvaardt en de daarin voorgeschreven zekerheid heeft gesteld. Dit kan slechts tot uiterlijk vier weken nadat de beschikking onherroepelijk is geworden. Is dit niet geschied vóór dat tijdstip, dan vervalt de beschikking.

Artikel

8k

Artikel

8l

Artikel

8m

Artikel

9

Artikel

9a

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van voorschriften, die berusten op of mede berusten op artikel 9, eerste lid, onder a, ingeval als gevolg van een overtreding daarvan ernstige aantasting van door deze voorschriften beschermde belangen ontstaat of dreigt te ontstaan.

Artikel

10

Artikel

10b

Artikel

11

Artikel

12

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.

Artikel

13

De krachtens artikel 11, derde lid, en artikel 12 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel

14

Deze wet, zomede de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois no. 285) is niet van toepassing op ontgrondingen.

Artikel

15

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s Gravenhage
WILHELMINA.
De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, DE MAREZ OYENS.
De Minister van Binnenlandsche Zaken, KUYPER.
De Minister van Justitie, J. A. LOEFF.