Wet van 8 november 1910, houdende wettelijke bepalingen tot regeling van de banken van leening

Pandhuiswet 1910

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben dat het wenschelijk is een wettelijke regeling vast te stellen voor de banken van leening en daarmede gelijk te stellen inrichtingen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Algemeene bepalingen

Artikel

1

Van gemeentelijke banken van leening

Artikel

2

In elke gemeente, waarin aan een gemeentelijke bank van leening genoegzame behoefte bestaat, wordt zoodanige bank opgericht.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

In het reglement wordt bepaald:

  • 1°.

    dat de bank op Zondagen en algemeen erkende Christelijke feestdagen gesloten is;

  • 2°.

    dat van kinderen, die kenlijk den leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en van personen, in kenlijken staat van dronkenschap, panden of gelden niet worden aangenomen en aan die kinderen en personen panden of gelden niet worden verstrekt;

  • 3°.

    dat niet tot pand worden aangenomen:

    • a.

      zaken, die kenlijk tot den eeredienst behooren of kenlijk afkomstig zijn van instellingen van weldadigheid;

    • b.

      zaken, die met duidelijke omschrijving bij de bank als door diefstal verloren zijn aangegeven, behoudens schriftelijke machtiging van de burgemeester;

    • c.

      zaken, behoorende tot de kleeding, uitrusting of wapening van een krijgsman beneden den rang van officier.

Artikel

6

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een of meer van de in art. 4 genoemde onderwerpen, betreffende de ambtenaren van de bank, te regelen bij een of meer afzonderlijke reglementen. Met betrekking tot zoodanig reglement is van toepassing het bepaalde in art. 3, lid 2 en 3.

Artikel

7

Indien hetgeen ingevolge het reglement ter zake van een beleening op een pandbewijs is vermeld niet overeenstemt met hetgeen te dier zake in het register is ingeschreven, beslist de inhoud van het pandbewijs, zoolang niet de valschheid of de vervalsching van het pandbewijs is bewezen.

Artikel

8

Artikel

9

De bank is, behoudens het bepaalde in art. 11, verplicht de panden tot de lossing of den verkoop te bewaren.

Artikel

10

Indien een pand door brand of diefstal verloren is gegaan, en de panden tegen brand- of diefstalschade zijn verzekerd, wordt hetgeen de krachtens de verzekering te vorderen vergoeding meer bedraagt dan de beleensom en hetgeen ter zake van de beleening verschuldigd is, aan den rechthebbende uitgekeerd, indien deze een daartoe strekkend verzoek doet binnen twaalf maanden na den dag, waarop het pand gelost had moeten worden.

Artikel

11

Artikel

12

Van particuliere banken van leening

Artikel

13

Particuliere banken van leening worden niet gehouden dan na toelating door Burgemeester en Wethouders.

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Op of terzijde van elke deur, die toegang geeft tot het perceel, waarin de bank wordt gehouden, is, duidelijk zichtbaar, een wit bord aangebracht, waarop in zwarte letters van den openbaren weg duidelijk leesbaar is te lezen: "Pandhuis".

Artikel

18

In een uitsluitend daartoe bestemd register, waarvan de bladen door of van wege de burgemeester zijn gewaarmerkt, wordt op den dag der beleening achtereenvolgens zonder open vakken, tusschenregels of kantteekeningen, met betrekking tot ieder pand ingeschreven het nummer van het pand, het bedrag der geschatte waarde van het pand, de beleensom, een omschrijving van het pand en de dag der beleening. In dat register wordt bij ieder pand mede ingeschreven ingeval van lossing of van verkoop de datum daarvan en in geval van verkoop bovendien de opbrengst van den verkoop.

Artikel

19

Artikel

20

Het pandbewijs houdt in:

  • a.

    het nummer van het pand;

  • b.

    een omschrijving van het pand, het bedrag van de geschatte waarde en de beleensom;

  • c.

    den datum der beleening;

  • d.

    den termijn, na welken, gerekend van den dag der beleening, het pand, indien het niet gelost is, verkocht kan worden;

  • e.

    de vermelding, dat hetgeen het pand bij verkoop meer heeft opgebracht dan de beleensom en hetgeen ter zake van de beleening verschuldigd is, door den rechthebbende gedurende twaalf maanden na den verkoop kan worden opgevorderd.

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Op Zondagen en algemeen erkende Christelijke feestdagen worden panden niet aangenomen of afgegeven en wordt geld niet verstrekt of in ontvangst genomen.

Artikel

27

Van kinderen, die kenlijk den leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en van personen, in kenlijken staat van dronkenschap, worden panden of gelden niet aangenomen; aan die kinderen en personen worden panden of gelden niet verstrekt.

Artikel

28

Tot pand worden niet aangenomen:

  • a.

    zaken, die kenlijk tot den eeredienst behooren of kenlijk afkomstig zijn van instellingen van weldadigheid;

  • b.

    zaken, die met duidelijke omschrijving bij den houder van de bank als door diefstal verloren zijn aangegeven, behoudens schriftelijke machtiging van de burgemeester;

  • c.

    zaken, behoorende tot de kleeding, uitrusting of wapening van een krijgsman beneden den rang van officier.

Artikel

29

De houder van de bank is, behoudens het bepaalde in art. 33, verplicht de panden tot de lossing of den verkoop te bewaren.

Artikel

30

Indien een pand door brand of diefstal verloren is gegaan, wordt hetgeen de krachtens de verzekering te vorderen vergoeding meer bedraagt dan de beleensom en hetgeen ter zake van de beleening verschuldigd is, aan den rechthebbende uitgekeerd, indien deze een daartoe strekkend verzoek doet binnen twaalf maanden na den dag, waarop het pand gelost had moeten worden.

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Burgemeester en Wethouders zenden een schriftelijke waarschuwing aan den houder van een bank van leening, door of voor wien of in wiens bank wordt gehandeld in strijd met een van de bepalingen van deze wet, voor zoover tegen overtreding van die bepalingen niet bij de artt. 49-52 straf is bedreigd, of in strijd met de bepalingen van een krachtens deze wet vastgestelde verordening.

Artikel

40

De toelating van den houder van een bank van leening kan door Burgemeester en Wethouders worden ingetrokken:

  • 1°.

    indien omstandigheden zich voordoen op grond waarvan, indien zij vroeger bekend of te duchten geweest waren, de toelating zou zijn geweigerd;

  • 2°.

    indien blijkt, dat er binnen vijf jaren na de waarschuwing, bedoeld in art. 39, andermaal termen zouden zijn voor toepassing van dat artikel.

Artikel

41

Indien de intrekking onherroepelijk is geworden, kan nieuwe toelating van denzelfden persoon niet plaats hebben vóór dat vijf jaren zijn verstreken.

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

De houders van banken van leening verleenen te allen tijde aan personen, voorzien van een schriftelijke lastgeving van Burgemeester en Wethouders tot binnentreden, toegang tot hun localiteiten.

Strafbepalingen

Artikel

48

Hij, die behoudens het bepaalde in art. 43, eerste lid, zonder de vereischte toelating een bank van leening houdt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel

49

Artikel

50

Hij, die handelt in strijd met het bepaalde in de artt. 26, 27 of 32 of met een besluit, vastgesteld ingevolge art. 37, letter d, of e, of die nalaat, daartoe verplicht zijnde, het bewijs af te geven, bedoeld in art. 31, tweede lid, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.

Artikel

51

Artikel

52

Vervallen

Artikel

53

Overgangsbepalingen

Artikel

54

De reglementen van de gemeentelijke banken van leening vervallen zes maanden na het in werking treden van deze wet, indien zij niet met inachtneming van de bepalingen van deze wet binnen dien termijn zijn herzien.

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

58

De processen-verbaal van verkoop van panden worden gratis geregistreerd.

Artikel

59

De feiten, bij de artt. 48, 49, 50 en 51 strafbaar gesteld, worden beschouwd als overtredingen.

Artikel

60

Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van "Pandhuiswet" onder bijvoeging van jaartal en nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize het Loo
WILHELMINA.
De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk.
De Minister van Justitie, E. R. H. Regout.