Wet van 15 december 1917, houdende voorschriften omtrent aanleg en instandhouding van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd, op wegen niet onder beheer van het Rijk

Wet aanleg locaalspoor- en tramwegen

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is voorschriften te geven omtrent aanleg en instandhouding van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd, op wegen niet onder beheer van het Rijk;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a.

    spoorwegen alle spoorwegen, ten aanzien waarvan eene door Ons of met Onze machtiging verleende concessie tot aanleg van en uitoefening van den dienst op den spoorweg van kracht is, en waarop ingevolge die concessie uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd;

  • b.

    wegen alle openbare wegen met al hetgeen daartoe behoort, met uitzondering van de wegen onder beheer van het Rijk;

  • c.

    concessionaris hij, die voorzien is van eene concessie, als bedoeld bij letter a.

Artikel

2

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Vervallen

Artikel

5

Artikel

6

Vordert de uitvoering van de vergunning eenige bemoeiing van gedeputeerde staten, van colleges van burgemeesters en wethouders onderscheidenlijk gemeenteraden of van besturen van waterschappen, dan wordt door deze besturen het daartoe noodige verricht.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de hoofdingenieurs, ingenieurs, adjunct-ingenieurs, hoofdopzichters en opzichters van de provinciale waterstaat. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

Artikel

10

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van deze wet.

Artikel

11

Artikel 8 is niet van toepassing:

  • a.

    voor zooveel Gedeputeerde Staten tijdens de behandeling van een verzoek om vergunning toestaan, dat voorloopig met aanleg van een spoorweg wordt aangevangen of een spoorweg in stand wordt gehouden. Op hetgeen wordt toegestaan is artikel 7 van toepassing;

  • b.

    ten aanzien van spoorwegen, welke bij het in werking treden dezer wet in aanleg zijn of in stand worden gehouden met goedvinden van hen, die tot dat tijdstip bevoegd waren daaromtrent te beschikken. De te dier zake bestaande regelingen blijven van kracht, totdat zij worden vervangen door vergunningen, als bedoeld in artikel 2.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
WILHELMINA.
De Minister van Waterstaat, C. Lely.
De Minister van Justitie, B. Ort.