Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de gemeenschappelijke voordracht van Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Onzen Minister van Justitie van 30 Mei 1919, n°. 2160 III, afdeeling Kunsten en Wetenschappen en van 18 Juni 1919, 1ste afdeeling C, n°. 713;
Overwegende, dat het wenschelijk is de rechterlijke archieven, dagteekenende van na de invoering der Fransche wetgeving en van vóór de invoering der nieuwe rechterlijke organisatie op 1 October 1838 (voor de provincie Limburg op 1 Januari 1842), welke nog bij den Hoogen Raad der Nederlanden, de gerechtshoven, de arrondissements-rechtbanken, de kantongerechten en de gemeentebesturen berusten, naar 's Rijks archiefbewaarplaats te 's Gravenhage, de Rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciën of andere nader aan te wijzen archiefbewaarplaatsen over te brengen;
Den Raad van State gehoord (advies van 22 Juli 1919, n°. 29);
Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 16 Augustus 1919, n°. 2938, afdeeling Kunsten en Wetenschappen en van 25 Augustus 1919, 1ste afdeeling C, n°. 723;