Wet van 5 juli 1921, tot vaststelling van voorschriften betreffende overzetveren en veerrechten

Verenwet

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is voorschriften vast te stellen betreffende overzetveren en veerrechten;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Overzetveren

Artikel

1

Tot het ondernemen van een overzetveer wordt geene voorafgaande vergunning of bekrachtiging van tarieven gevorderd.

Artikel

2

Artikel

3

Overtreding van verordeningen, krachtens het voorgaande artikel vastgesteld, wordt, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit aangemerkt, gestraft met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van de eerste categorie.

Artikel

4

Met betrekking tot overzetveren, gelegen in andere dan de ingevolge artikel 2 aangeduide wateren, komt de bevoegdheid tot regeling, omschreven in dat artikel, toe aan den raad der gemeente, binnen welke het veer wordt uitgeoefend.

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

De bij het in werking treden dezer wet bestaande provinciale verordeningen en reglementen op de overzetveren vervallen van rechtswege twee jaren na dat tijdstip.

Hoofdstuk

II

Veerrechten

§

1

Rechten en verplichtingen

Artikel

7

Onder veerrecht wordt in deze wet verstaan het recht, om met uitsluiting van ieder ander personen en goederen over te zetten, alsmede het brugrecht of het tolrecht, waarin een veerrecht is omgezet.

Artikel

8

Het veerrecht kan niet worden afgescheiden van de eigendom van de grond onder het water, waarop het betrekking zoude hebben.

Artikel

9

Artikel

10

Is het veerrecht in tweeën gesplitst, dan is de gerechtigde aan de eene zijde bij aankomst aan de andere zijde verplicht de reizigers, die wegens afwezigheid van den gerechtigde aan die zijde niet onmiddellijk overgezet kunnen worden, over te zetten tegen het tarief, dat van die zijde wordt geheven, onder gehoudenheid om aan den gerechtigde aan die zijde de helft uit te keeren van hetgeen hij heeft ontvangen, of zoodanig gedeelte daarvan als bij eene vóór het in werking treden dezer wet partijen bindende regeling is bepaald of daarna bij overeenkomst van partijen wordt vastgesteld.

Artikel

11

Artikel

12

Het veerrecht gaat te niet door feitelijke verlating van het veer door den gerechtigde gedurende één jaar, geheel na het in werking treden dezer wet verloopen.

Artikel

13

Gedeputeerde Staten van de provincie of de provinciën, waarin het veer is gelegen, kunnen het veerrecht vervallen verklaren:

  • 1°.

    indien binnen een jaar, nadat Gedeputeerde Staten, naar aanleiding van bij hen ingekomen klachten, hebben aangedrongen op getrouwe naleving van de artt. 9 en 10, meer dan eens in strijd is gehandeld met die artikelen;

  • 2°.

    indien het veer niet dagelijks of niet voldoende wordt bediend;

  • 3°.

    indien de toegangen tot het veer in minder bruikbaren staat verkeeren dan zij van ouds door de gerechtigden plachten te worden onderhouden;

  • 4°.

    indien bij een in een brugrecht omgezet veerrecht de brug niet behoorlijk wordt onderhouden.

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

De uitspraak in een tegen een besluit als bedoeld in artikel 13 ingesteld beroep wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 15.

Artikel

17

Vervallen

§

2

Opheffing

Artikel

18

Opheffing van een veerrecht kan tegen schadeloosstelling en volgens de voorschriften van deze paragraaf geschieden:

door Onzen met de zaken van waterstaat belasten Minister ter uitvoering van een door Ons genomen besluit;

door Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin het veer is gelegen, ter uitvoering van een besluit der Staten.

Artikel

19

Artikel

20

Heeft vóór den bij de bekendmaking bepaalden dag niemand aangifte gedaan, dat hij op het veerrecht of het vruchtgebruik daarvan aanspraak maakt, dan wordt het veerrecht opgeheven.

Artikel

21

Is met hen, die aangifte hebben gedaan, eene overeenkomst over de schadeloosstellingen tot stand gekomen, dan wordt het veerrecht opgeheven, nadat de overeengekomen schadeloosstellingen zijn uitbetaald of geconsigneerd.

Artikel

22

Artikel

23

Buiten de gevallen in de artt. 20 en 21 voorzien, wordt, naar gelang de opheffing ingevolge een door Ons of een door de Staten genomen besluit geschiedt, door het Rijk of door de provincie of provinciën tegen hen, die aangifte hebben gedaan, eene rechtsvordering ingesteld strekkende tot bepaling van het bedrag, dat als schadeloosstelling voor het veerrecht moet worden betaald, en tot beslissing aan wie der gedaagden of eventueel tusschengekomen partijen dat bedrag of een aan te wijzen deel daarvan moet worden uitgekeerd.

Artikel

24

De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn op de gedingen, welke ingevolge deze wet worden gevoerd, toepasselijk, voor zoover daarvan bij de volgende bepalingen niet is afgeweken.

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

De eischer is bevoegd het bestaan van het veerrecht te betwisten.

Artikel

29

De conclusie van den verweerder moet vermelden de som, welke als schadeloosstelling gevraagd wordt.

Artikel

30

De eisch van art. 23 en de vordering van art. 27 worden afgewezen, wanneer niet ten minste drie dagen voor den dienenden dag ter griffie van de rechtbank zijn nedergelegd:

  • 1°.

    het besluit tot opheffing bedoeld in art. 18;

  • 2°.

    een exemplaar der Staatscourant en van het nieuwsblad, waarin de bekendmaking overeenkomstig art. 19 heeft plaats gehad.

Artikel

31

Buiten het geval, in het vorig artikel genoemd, beslist de rechtbank over het bestaan van het veerrecht, zoo dit door den eischer mocht zijn betwist, alsmede over de rechten van partijen, die door den eischer of door die partijen onderling mochten zijn bestreden, benoemt één of meer deskundigen in oneffen getale en wijst een harer leden aan om, vergezeld van den griffier, als commissaris bij het onderzoek dier deskundigen tegenwoordig te zijn.

Artikel

32

Is bij gewijsde beslist, dat geen der partijen gerechtigd is tot het veerrecht of tot vruchtgebruik daarvan, dan wordt het veerrecht opgeheven, indien opheffing nog niet heeft plaats gehad.

Artikel

33

Is met hen, die krachtens gewijsde gerechtigden zijn tot het veerrecht of het vruchtgebruik daarvan, eene overeenkomst over de schadeloosstelling tot stand gekomen, dan vervalt de procedure tot begrooting der schadeloosstelling en wordt, nadat de overeengekomen schadeloosstellingen zijn uitbetaald of geconsigneerd, het veerrecht opgeheven, indien opheffing nog niet heeft plaats gehad.

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Wordt een hernieuwd onderzoek van deskundigen bevolen, dan kan de rechtbank daarop de artt. 34 en 35 van toepassing verklaren.

Artikel

37

Bij de vaststelling der schadeloosstelling wordt ook gelet op het verlies, dat mocht worden geleden in de zaken, waarmede het veer wordt bediend.

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

40

Is, nadat het vonnis in gewijsde is gegaan, de toegewezen schadeloosstelling, vermeerderd met de bij het vonnis begroote kosten, waarin de eischer, en verminderd met die, waarin de gedaagde is veroordeeld, betaald of geconsigneerd, dan wordt het veerrecht opgeheven, indien dat niet reeds heeft plaats gehad, vervalt de krachtens art. 22 gestelde zekerheid, en verkrijgt de eischer weder de beschikking over het krachtens dat artikel geconsigneerde.

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

De bekendmaking van het besluit waarbij het veerrecht wordt opgeheven, geschiedt door plaatsing in de Staatscourant. Van het besluit wordt mededeling gedaan in een nieuwsblad van de gemeente of van één der gemeenten waarin het veer is gelegen, en bij gebreke daarvan in dat van een naburige gemeente.

Artikel

44

Artikel

45

Bij opheffing van een in een brugrecht omgezet veerrecht zijn de kosten, die moeten worden gemaakt ten einde in de toekomst in het geregeld verkeer te voorzien, ten laste van het Rijk, wanneer de brug is gelegen in een weg, die door het Rijk, en ten laste van de provincie, wanneer de brug is gelegen in een weg, die door de provincie wordt onderhouden.

Artikel

46

Hoofdstuk

III

Slotbepalingen

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

50

Deze wet kan worden aangehaald onder den naam "Verenwet".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize het Loo
WILHELMINA.
De Minister van Waterstaat, A. A. H. W. KÖNIG.
De Minister van Financiën, DE VRIES.
De Minister van Justitie, HEEMSKERK.
De Minister van Justitie, HEEMSKERK.