Wet van 13 mei 1927, tot opheffing van privaatrechtelijke belemmeringen

Belemmeringenwet Privaatrecht

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo wij in overweging genomen hebben, dat er noodzakelijkheid bestaat, de mogelijkheid te openen, op meer eenvoudige wijze dan thans kan geschieden, de belemmeringen op te heffen, welke door hen, die ten aanzien van onroerende goederen eenig recht kunnen doen gelden, aan de totstandkoming en de instandhouding van werken, in het openbaar belang bevolen of ondernomen, in den weg worden gelegd;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Wanneer ten behoeve van openbare werken:

die door het Rijk, door eene provincie of ingevolge het reglement voor de instelling door een waterschap, veenschap of veenpolder worden of zijn ondernomen,

die door Ons, Onze Minister die het aangaat of door provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten krachtens de wet zijn bevolen, die door een waterschap, veenschap of veenpolder anders dan ingevolge het reglement voor de instelling of door eene gemeente worden of zijn ondernomen of zijn bevolen terwijl het openbaar belang door Ons of van Onzentwege is erkend,

die ingevolge eene door het openbaar gezag verleende concessie worden of zijn tot stand gebracht, terwijl het openbaar belang door Ons of van Onzentwege is erkend, of

van welke het algemeen nut uitdrukkelijk bij de wet is erkend,

een werk noodig is, waarvoor duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken, kan ieder, die eenig recht heeft ten aanzien van die zaken, behoudens recht op schadevergoeding, worden verplicht te gedoogen, dat zoodanig werk wordt aangelegd en in stand gehouden, indien naar het oordeel van Onzen Minister van Waterstaat de belangen van de rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor den aanleg en de instandhouding van het werk noodig is.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

8

Vervallen

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Wanneer tot het maken van het plan van eenig werk als in de voorgaande artikelen bedoeld, gravingen, opmetingen of het stellen van teekenen in of op iemands onroerende zaak noodig geacht worden, moeten de rechthebbenden ten aanzien van die zaak dit, behoudens recht op schadevergoeding, gedoogen, mits hun dit twee maal vier en twintig uren te voren door den burgemeester schriftelijk zij aangezegd.

Artikel

12

Ten behoeve van de in de voorgaande artikelen bedoelde werken en werkzaamheden hebben de daarmede belaste personen, behoudens de verplichting tot schadevergoeding, toegang tot de percelen, met inbegrip van een woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel

13

De in de voorgaande artikelen bedoelde werken en werkzaamheden moeten in dier voege worden uitgevoerd, dat in het gebruik van de onroerende zaken niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs noodig is.

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Bepalingen, in bijzondere wetten omtrent het in deze wet behandelde onderwerp voorkomende, blijven van kracht.

Artikel

18

Artikel

19

Deze wet kan worden aangehaald onder den naam "Belemmeringenwet Privaatrecht".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize het Loo
WILHELMINA.
De Minister van Waterstaat, H. v. d. VEGTE.
De Minister van Justitie, J. DONNER.
De Minister van Justitie, J. DONNER.