Wet van 15 maart 1928, houdende regeling van sommige van landgoederen geheven belastingen tot bevordering van behoud van natuurschoon

Natuurschoonwet 1928

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is om, tot bevordering van behoud van natuurschoon, sommige van landgoederen geheven wordende belastingen nader te regelen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan, bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

3a

Artikel

4

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

Vervallen

Artikel

7

Artikel

7a

Artikel

8

Artikel

8a

Artikel

9

Op de ingevolge de artikelen 7, 8 en 8a aan te geven waarden en op te leggen aanslagen zijn de wettelijke bepalingen betreffende de rechten van successie, van schenking en van overgang en de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voor zoveel mogelijk van toepassing.

Artikel

9a

Indien landgoederen worden verkregen door natuurlijke personen of door rechtspersonen die naar het oordeel van Onze Minister van Financiën hoofdzakelijk de instandhouding van een of meer landgoederen ten doel hebben, is geen overdrachtsbelasting verschuldigd.

Artikel

9b

Artikel

9c

De belasting die door toepassing van artikel 9a of 9b minder is geheven dan zonder die toepassing geheven zou zijn, is alsnog verschuldigd indien een beschikking wordt genomen als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, dan wel indien binnen een tijdvak van 25 jaren na de verkrijging of de inbreng bij welke de vermindering van belasting is toegepast:

of ten aanzien van de landgoederen zich een van de in artikel 3, derde, vierde en zevende lid, genoemde gevallen voordoet,

óf naar het oordeel van Onze Minister van Financiën de rechtspersoon niet meer hoofdzakelijk de instandhouding van landgoederen ten doel heeft, dan wel werkzaamheden verricht welke met dat doel in strijd zijn.

Artikel

10

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Deze wet kan worden aangehaald als "Natuurschoonwet 1928".

Artikel

13

Deze wet wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van den eersten Januari 1928.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
WILHELMINA.
De Minister van Financiën, DE GEER.
De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, J. B. KAN.
De Minister van Justitie, J. DONNER.