Artikel
1
De bemoeiingen van de Nederlandsche Bank met de krachtens de wet van 27 Maart 1936, Staatsblad n°. 201, in bewaring gegeven effecten omvatten:
-
a.
het verzilveren der coupons en dividendbewijzen of het incasseeren op andere wijze van vervallen of betaalbaar gestelde opbrengsten en het verantwoorden daarvan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 der bovengenoemde wet, aan den bewaargever of zijn vertegenwoordiger op een der wijzen, krachtens de Voorwaarden van bewaarneming van de Nederlandsche Bank toegelaten;
-
b.
het inleveren van talons of stukken ter verkrijging van nieuwe coupon- of dividendbladen of nieuwe rentegevende stukken;
-
c.
het bezorgen van noodzakelijke verwisselingen, in het bijzonder die van voorloopige stukken in definitieve stukken;
-
d.
het nazien van uitlotingen en het kennisgeven van losbaarstellingen of gelegenheden tot verwisseling aan den bewaargever of zijn vertegenwoordiger;
-
e.
het nazien van de aankondigingen betreffende conversies, reorganisaties, kapitaalsuitbreidingen of -reduceeringen, gelegenheden tot inlevering bij beschermingscomité's, oproepingen tot bijstorting of terugbetaling van kapitaal, en andere dergelijke financieele gebeurtenissen, een en ander voor zoover het fondsen betreft die aan de Amsterdamsche Beurs verhandeld worden, alsmede het kennisgeven daarvan aan den bewaargever of zijn vertegenwoordiger;
-
f.
het verrichten van de handelingen, die uit de onder d en e genoemde gebeurtenissen voortvloeien, voor zooveel noodig na overleg met den bewaargever of zijn vertegenwoordiger, of krachtens de beslissing van den Kantonrechter in artikel 7, laatste lid, der bovengenoemde wet bedoeld;
-
g.
het verleenen van haar bemiddeling bij het doen uitvoeren van effectenorders in de gevallen in bovengenoemde wet bedoeld;
-
h.
het eventueel te gelde maken van een voorkeursrecht, voortspruitende uit het bezit van een der krachtens bovengenoemde wet in bewaring gegeven stukken.