Wet houdende de omzetting van de Rijksstudiedienst voor de luchtvaart in een stichting
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is den Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart om te zetten in een Stichting en dat het in verband daarmede noodig is een regeling te treffen, als bedoeld in artikel 89 a van de Comptabiliteitswet 1927 (Staatsblad No. 259);
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel
1
Onze Ministers van Waterstaat, van Defensie, van Koloniën, van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Financiën worden gemachtigd om voor en namens het Rijk met de Vereeniging van Nederlandsche Vliegtuigfabrikanten, gevestigd te ’s-Gravenhage, de N. V. Koninklijke Luchtvaartmaatschappij voor Nederland en Koloniën, gevestigd te ’s-Gravenhage, de N. V. Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaartmaatschappij, gevestigd te Amsterdam en de Koninklijke Nederlandsche Vereeniging voor Luchtvaart, gevestigd te ’s-Gravenhage, een Stichting, genaamd "Nationaal Luchtvaartlaboratorium", in het leven te roepen overeenkomstig de bepalingen van de bij deze wet gevoegde ontwerp-akte van oprichting.
Artikel
2
Onze Ministers van Waterstaat en van Financiën worden gemachtigd om voor en namens het Rijk met het Bestuur van de Stichting een overeenkomst aan te gaan overeenkomstig het bij deze wet gevoegd model.
Onze in dit artikel genoemde Ministers worden gemachtigd overeenkomsten tot wijziging van de in dit artikel bedoelde overeenkomst met het Bestuur van de Stichting aan te gaan.
Wijzigingen van deze overeenkomst zullen onverwijld door de zorg van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aan de Staten-Generaal worden medegedeeld.
Artikel
3
Gerekend met ingang van 1 Januari 1951 komt ten laste van het Rijk een jaarlijkse bijdrage aan de Stichting, tot een zodanig bedrag als nodig is om, rekening gehouden met bijdragen van derden, een sluitende exploitatie te verkrijgen.
Artikel
4
Aan de door Onze Ministers van Waterstaat en van Financiën aan te wijzen ambtenaren wordt, telkens wanneer zulks wordt verlangd, inzage in de boekhouding der Stichting gegeven, en worden alle daaromtrent gevraagde inlichtingen verstrekt.
Artikel
5
Deze wet treedt in werking met ingang van den dag volgende op dien harer afkondiging.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te ’s-Gravenhage
WILHELMINA.
De Minister van Waterstaat,VAN LIDTH DE JEUDE.
De Minister van Staat, Minister van Defensie a.i.,H. COLIJN.
De Minister van Staat, Minister van Koloniën,H. COLIJN.
De Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart,H. GELISSEN.
De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,J. R. SLOTEMAKER DE BRUïNE.
De Minister van Financiën,OUD.
De Minister van Justitie,VAN SCHAIK.
Akte van oprichting van de Stichting Nationaal Luchtvaartlaboratorium
1. De Heeren, te dezen onderscheidenlijk vertegenwoordigende de Ministers van Waterstaat, van Defensie, van Koloniën, van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Financiën, die te dezen handelen namens het Rijk;
2. de Heeren en , te dezen handelende voor en namens de Vereeniging van Nederlandsche Vliegtuigfabrikanten, gevestigd te ’s-Gravenhage;
3. De Heer , te dezen handelende voor en namens de N. V. Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en Koloniën, gevestigd te ’s-Gravenhage;
4. De Heer , te dezen handelende voor en namens de N. V. Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaartmaatschappij, gevestigd te Amsterdam;
5. De Heer , te dezen handelende voor en namens de Koninklijke Nederlandsche Vereeniging voor Luchtvaart, gevestigd te ’s-Gravenhage, verklaren over te gaan tot het in het leven roepen eener stichting en tot dat doel te storten een bedrag van duizend gulden, waarin door het Rijk voor f 600 wordt deelgenomen.
Voor deze stichting zullen gelden de navolgende bepalingen:
Artikel 1
De Stichting draagt den naam: "Nationaal Luchtvaartlaboratorium" en is gevestigd te ’s-Gravenhage.
Artikel 2
De Stichting heeft ten doel:
1°.
het beheeren van het Nationaal Luchtvaartlaboratorium, waarvan de bestemming is: onderzoekingen te doen en proeven te nemen op het gebied van de luchtvaart, adviezen te geven over luchtvaart en aanverwante onderwerpen in opdracht van Regeeringslichamen of op aanvrage van particulieren, gelegenheid te geven voor het doen van onderzoekingen en proeven op dit gebied;
2°.
het na daartoe ontvangen opdracht verleenen van medewerking ten aanzien van de uitoefening van de overheidscontrôle op de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen.
Artikel 3
1. Het beheer van het in het voorgaande artikel bedoelde laboratorium geschiedt door het bestuur van de Stichting ingevolge een met het Rijk te sluiten overeenkomst met inachtneming van de voorwaarden en bepalingen van die overeenkomst.
2. Onder het gezag en het toezicht van het bestuur berust de dagelijksche leiding van zaken in het Nationaal Luchtvaartlaboratorium bij een of meer directeuren. In geval meer dan één directeur wordt benoemd, wordt de verdeeling der werkzaamheden tusschen hen door het Bestuur geregeld.
Artikel 4
De geldmiddelen van de Stichting bestaan uit het stichtingskapitaal en worden verder verkregen door bijdragen ineens en jaarlijksche bijdragen, door vergoedingen voor onderzoekingen of voor het gelegenheid geven daartoe en voor adviezen, door schenkingen, erfstellingen en legaten, door gekweekte renten en uit anderen hoofde.
Artikel 5
1. Het bestuur is als volgt samengesteld:
a.
de Minister van Waterstaat benoemt één lid, bij de keuze waarvan gelet wordt op een goed verband tusschen het bestuur der Stichting en den Luchtvaartdienst;
b.
de Minister van Defensie benoemt twee leden, bij de keuze waarvan gelet wordt op een goed verband tusschen het bestuur en de Luchtvaart van het Leger en den Marineluchtvaartdienst;
c.
de Minister van Koloniën benoemt één lid, bij de keuze waarvan gelet wordt op een goed verband tusschen het bestuur en de afdeeling van het Departement van dezen Minister, welke belast is met de aanschaffing, keuring en verzending van oorlogsmaterieel voor de overzeesche gewesten;
d.
de Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart benoemt één lid, bij de keuze waarvan gelet wordt op een goed verband tusschen het bestuur en de afdeeling van het Departement van dezen Minister, waaraan de behartiging van de belangen van de nijverheid is opgedragen;
e.
de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen benoemt één lid, bij de keuze waarvan gelet wordt op een goed verband tusschen het bestuur en de universiteiten en hoogescholen;
f.
de Vereeniging van Nederlandsche Vliegtuigfabrikanten benoemt twee leden;
g.
de N. V. Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en Koloniën benoemt één lid;
h.
de Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaartmaatschappij benoemt één lid;
i.
de Koninklijke Nederlandsche Vereeniging voor Luchtvaart benoemt één lid. Ieder der bovengenoemde Ministers en lichamen benoemt voor het door hem benoemde lid tevens een plaatsvervanger, die dat lid bij verhindering, afwezigheid of ontstentenis vervangt.
j.
de Minister van Waterstaat benoemt bovendien één lid en een plaatsvervanger voor dat lid uit voordrachten van tenminste twee personen, op te maken door de Nederlandsche Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek ten behoeve van Nijverheid, Handel en Verkeer (verder aangeduid met Nijverheidsorganisatie T.N.O.).
2. Voor de eerste maal is het bestuur als volgt samengesteld:
Hiervan treden af op 1 Januari 1939 de sub b, 1°., c, e, f 2°., h en j van dit lid genoemde leden en op 1 Januari 1941 de sub a, b, 2°., d, f, 1°., g en i genoemde leden.
De sub a, b, c, d, e en j van dit lid genoemde leden en plaatsvervangende leden worden geacht benoemd te zijn door den Minister, respectievelijk genoemd sub a, b, c, d, e en j van lid 1, de sub f, g, h en i genoemde leden en plaatsvervangende leden door de lichamen, respectievelijk genoemd sub f, g, h en i van lid 1.
3. Onder voorbehoud van eerder ontslag door dengene die hen heeft benoemd en behoudens het bepaalde in het vorig lid, hebben de leden en plaatsvervangende leden van het bestuur zitting voor een tijdvak van vier jaren en zijn aanstonds weder benoembaar.
4. Zoolang in een vacature niet voorzien is, vormen de overblijvende leden het bestuur.
5. De voorziening in een vacature zal op overeenkomstige wijze geschieden als waarop de benoeming van het lid of plaatsvervangend lid, dat de vaceerende plaats innam, geschiedde.
Artikel 6
1. De voorzitter van het bestuur wordt, behalve bij de instelling van de Stichting, uit de leden van het bestuur, uit een voordracht van dit college van ten minste twee personen, benoemd door den Minister van Waterstaat.
2. Het bestuur wijst uit zijn midden een ondervoorzitter aan, die den voorzitter bij diens verhindering, afwezigheid of ontstentenis vervangt. Het bestuur kan aan den ondervoorzitter als zoodanig ontslag verleenen.
3. Voor de eerste maal treedt als voorzitter op ......
Artikel 7
Het bestuur voorziet in het secretariaat en het penningmeesterschap.
Artikel 8
Een of meer uit en door het bestuur aan te wijzen leden oefenen naar door het bestuur te stellen regelen onder zijn verantwoordelijkheid een deel der bevoegdheden van het bestuur uit. Hiertoe behoort in ieder geval het lid, bedoeld in artikel 5, lid 1, sub a.
Het bestuur kan aan het (de) hierboven bedoelde lid (leden) voor zijn (hun) werkzaamheden ingevolge dit artikel een door het bestuur vast te stellen vergoeding toekennen.
Artikel 9
Het bestuur vertegenwoordigt de Stichting in en buiten rechte. Tegenover derden blijkt van de medewerking van het bestuur voldoende door de medewerking van den voorzitter, zoomede van het lid, bedoeld in artikel 5, lid 1, sub a.
Artikel 10
1. Het bestuur vergadert ten minste twee malen per jaar en verder zoo dikwijls als de voorzitter het noodig acht of ten minste twee leden van het bestuur hem daartoe schriftelijk hun verlangen te kennen geven met opgave van de punten, welke zij behandeld wenschen te zien.
2. Met instemming van den voorzitter kunnen de leden zich in de bestuursvergadering, tijdens de behandeling van eenig onderwerp, doen bijstaan door personen, wier tegenwoordigheid in verband met de behandeling van het betreffende onderwerp door hen wenschelijk geacht wordt.
3. Besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter, wanneer het personen betreft en wordt het voorstel geacht te zijn verworpen, wanneer het zaken betreft.
4. Geen der leden kan meer dan één stem uitbrengen. De stemming over personen geschiedt schriftelijk; de stemming over zaken geschiedt mondeling, tenzij de vergadering anders beslist.
Met goedkeuring van den voorzitter kan de stem ook schriftelijk buiten vergadering worden uitgebracht.
5. De Directeur (Directeuren) woont (wonen) de vergaderingen van het bestuur bij, tenzij het bestuur voor een bepaald geval anders beslist.
6. De Directeur van den Luchtvaartdienst of een door dezen aangewezen ambtenaar heeft het recht de vergaderingen van het bestuur bij te wonen.
Artikel 11
1. Het in artikel 5, lid 1 onder a bedoelde lid kan verzet aanteekenen tegen een besluit van het bestuur, dat betrekking heeft op de veiligheid van het luchtverkeer of op de besteding van gelden, met dien verstande, dat dit recht niet geldt ten aanzien van besluiten betreffende besteding van gelden, welke bijzondere lichamen of personen voor een bepaald omschreven doel ter beschikking van de Stichting hebben gesteld en welke het bestuur voor dat doel wenscht te gebruiken.
2. Wanneer het lid van zijn in het vorig lid omschreven bevoegdheid gebruik maakt, dient hij uiterlijk op den tweeden dag volgende op dien, waarop het besluit is genomen, bij den voorzitter een nota in, waarin hij tevens de beweegredenen van zijn verzet uiteenzet. Het besluit wordt hierdoor geschorst. De voorzitter doet hiervan mededeeling aan de leden.
3. Indien verzet is aangeteekend, verzoekt de voorzitter den Minister van Waterstaat, onder overlegging van het besluit met een toelichting en van de in het vorige lid bedoelde nota, te beslissen of het besluit al dan niet ten uitvoer kan worden gelegd. De Minister wordt geacht tegen tenuitvoerlegging van het besluit geen bezwaar te hebben, indien hij binnen veertien dagen na den dag, waarop het verzoek gedaan is, geen andere beslissing ter kennis van den voorzitter heeft gebracht.
4. Elk der in artikel 5, lid 1, onder f, g, h en i bedoelde leden kan verzet aanteekenen tegen een besluit van het bestuur, de begrooting betreffende, voor zoover door dat besluit op het door het lid vertegenwoordigde lichaam geldelijke verplichtingen zouden worden gelegd, welke de door dat lichaam ingevolge de in artikel 3, lid 1 bedoelde overeenkomst aanvaarde verplichtingen te boven zouden gaan. Lid 2 van het onderhavig artikel vindt overeenkomstige toepassing.
5. De voorzitter vraagt het lichaam, welks vertegenwoordiger in het bestuur verzet heeft aangeteekend, onder overlegging van het besluit met een toelichting en van de ingevolge het vorige lid ingediende nota, of het het verzet handhaaft. Het lichaam wordt geacht geen bezwaar te hebben tegen het besluit, indien het binnen een maand na dien, waarop het verzoek gedaan is, den voorzitter niet heeft medegedeeld het verzet te handhaven. Deelt het lichaam den voorzitter mede het verzet te handhaven, dan heeft het besluit ten opzichte van dat lichaam geen rechtsgevolg.
Artikel 12
1. Onverminderd het bepaalde in lid 2 van dit artikel kan het bestuur commissies van advies of bijstand instellen, welke naar gelang van den aard harer taak een tijdelijk dan wel een vast karakter kunnen hebben. In het laatste geval wordt de samenstelling, bevoegdheid en werkkring van de commissie geregeld bij een door het bestuur vast te stellen reglement.
2. Er wordt ingesteld een commissie, samengesteld uit personen, die geacht kunnen worden in wetenschappelijk opzicht deskundig te zijn op bij de luchtvaart betrokken gebieden. De wijze van benoeming, bevoegdheid en werkkring van deze commissie, zoomede de wijze, waarop door het bestuur met deze commissie overleg wordt gepleegd, worden geregeld bij een reglement, dat de goedkeuring van den Minister van Waterstaat behoeft. In dit reglement zal er in worden voorzien, dat in elk geval verband gewaarborgd is met het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut.
Artikel 13
1. Het bestuur, de in lid 2 van artikel 12 bedoelde commissie of een door het bestuur of door deze commissie ingestelde commissie kan aan allen, die bij een vergadering tegenwoordig zijn, geheimhouding opleggen omtrent onderwerpen, welke in die vergadering zijn behandeld. Zij wordt in acht genomen, totdat zij door het bestuur of door de commissie, die haar heeft opgelegd, wordt opgeheven.
2. De leden van het bestuur, van de in lid 2 van artikel 12 bedoelde commissie of van een door het bestuur of door deze commissie ingestelde commissie en alle andere personen, die bij een vergadering tegenwoordig waren, zijn tot geheimhouding verplicht ten aanzien van eenig onderwerp, waaromtrent de daarbij betrokken Minister geheimhouding heeft opgelegd. Zij wordt in acht genomen, totdat zij door den Minister, die haar heeft opgelegd, wordt opgeheven.
3. De in de voorgaande twee leden bedoelde verplichting tot geheimhouding bestaat niet voor een lid ten aanzien van den Minister, die hem benoemd heeft.
Artikel 14
Het bestuur neemt, voor zooveel deze akte en de in artikel 3 bedoelde overeenkomst daaromtrent geen bepalingen bevatten, een beslissing in alle gevallen, welke de organisatie van de Stichting en de uitvoering van de genomen besluiten betreffen.
Artikel 15
1. Het bestuur stelt jaarlijks een verslag vast omtrent de werkzaamheden en de bereikte resultaten. De uitkomsten van de onderzoekingen zullen, voor zoover daardoor geen belangen van deelnemers aan de Stichting, dan wel van derden - zulks ter beoordeeling van den voorzitter van het bestuur - zullen worden geschaad, worden nedergelegd in verslagen, welke op de door het bestuur te bepalen wijze zullen worden gepubliceerd.
2. Het bestuur brengt de in lid 1 bedoelde bescheiden ter kennis van de in den aanhef dezes genoemde Ministers, van de Nijverheidsorganisatie T.N.O., van de in artikel 5, lid 1, onder f, g, h en i genoemde lichamen en voorts van hen, die naar het oordeel van het bestuur daarvoor in aanmerking komen.
3. Het boekjaar loopt van den eersten Januari tot en met den een en dertigsten December. Het eerste boekjaar loopt tot en met een en dertig December 1937.
4. Het bestuur maakt jaarlijks een balans en een winst- en verliesrekening op. Het zendt deze stukken telkenjare uiterlijk op een door den Minister van Waterstaat vast te stellen tijdstip ter goedkeuring aan dezen Minister. Een afschrift van die bescheiden wordt tegelijkertijd gezonden aan de overige in den aanhef dezes genoemde Ministers, aan de Nijverheidsorganisatie T.N.O. en aan de in artikel 5, lid 1 onder f, g, h en i genoemde lichamen.
5. Het bestuur brengt de goedgekeurde balans en winst- en verliesrekening ter kennis van de aan het slot van het voorgaande lid bedoelde Ministers, organisatie en lichamen.
Artikel 16
Het bestuur stelt een huishoudelijk reglement vast betreffende de vergaderingen en de stemmingen, de bevoegdheden van den voorzitter, de instructies voor het secretariaat en den penningmeester, de vaststelling van het jaarverslag en het opmaken van de balans en de winst- en verliesrekening.
Artikel 17
De in den aanhef dezes genoemde Ministers zijn bevoegd bij gemeenschappelijke beschikking na overleg met de in artikel 5, lid 1 onder f, g, h en i genoemde lichamen, deze akte aan te vullen of te wijzigen, dan wel tot opheffing van de Stichting te besluiten, nadat het bestuur terzake is gehoord.
Artikel 18
1. Bij opheffing van de Stichting heeft verevening plaats volgens regelen door de in den aanhef dezes genoemde Ministers, na overleg met de in artikel 5, lid 1 onder f, g, h en i genoemde lichamen, bij de beschikking tot opheffing te stellen.
2. De beschikking tot opheffing regelt tevens het tijdstip van opheffing der Stichting en stelt, met inachtneming van hetgeen ter zake zal zijn bepaald in de overeenkomst bedoeld in artikel 3, de bestemming van de eventueel resteerende bezittingen vast.
Artikel 19
De kosten van deze akte en alle rechten en kosten, terzake van de afzondering verschuldigd, komen ten laste van de Stichting.
Overeenkomst voor het beheer van het Nationaal Luchtvaartlaboratorium
De Ministers van Waterstaat en van Financiën, hieronder verder aangeduid als "de Ministers", vertegenwoordigende het Rijk, partij ter eene zijde en het bestuur der Stichting "Nationaal Luchtvaartlaboratorium" te ’s-Gravenhage, hieronder verder aangeduid als "het bestuur", partij ter andere zijde, zijn overeengekomen als volgt.
Artikel 1
1. Gerekend van 1 Januari 1937 wordt het beheer van den Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart, welke in den vervolge zal heeten "Nationaal Luchtvaartlaboratorium", overgedragen aan de Stichting.
2. Het bestuur verbindt zich tot het verrichten van alle handelingen, welke voor een zorgvuldig beheer van het laboratorium bevorderlijk zijn, onder welke handelingen begrepen geacht wordt het nastreven van een zoodanige samenwerking van het laboratorium met andere instellingen op het gebied van het toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek, dat zooveel mogelijk dubbel werk of dubbele outillage voorkomen wordt.
3. De Minister van Waterstaat, de Minister van Defensie, de Minister van Koloniën en de instantie, belast met de overheidscontrôle op luchtvaartmaterieel, kunnen bij het geven aan de Stichting van een opdracht omtrent het doen van onderzoekingen of het nemen van proeven dan wel omtrent het geven van adviezen met betrekking tot een bepaaldelijk omschreven onderwerp verlangen, dat zulk een opdracht den voorrang zal hebben boven alle andere werkzaamheden. Indien voor verschillende opdrachten tezelfdertijd voorrang wordt verlangd stelt het bestuur de hierbij betrokkenen onverwijld hiervan in kennis, met het verzoek nader te worden ingelicht, aan welke opdrachten successievelijk de voorrang moet worden gegeven. In afwachting van een beslissing daaromtrent regelt het bestuur de werkzaamheden naar beste weten.
4. Wanneer aan een opdracht, als bedoeld in het vorige lid, niet kan worden voldaan, zonder dat in de overige werkzaamheden hinderlijk oponthoud ontstaat, zal omtrent de voorziening in de uitvoering van die opdracht door het bestuur nader overleg worden gepleegd met dengene, die de opdracht gaf, waarbij rekening zal worden gehouden met de mate, waarin door het hierbij betrokken Departement in de kosten, aan de uitvoering van die opdracht verbonden, zal worden bijgedragen.
Artikel 2
1. Het Rijk verleent, gerekend van 1 Januari 1937, aan de Stichting tot wederopzegging het privaatrechtelijk gebruik van de gebouwen, genummerd 27, 28, 29, 35, 36, 37 en 38 met het terrein op het Marine-Etablissement, te Amsterdam, zooals een en ander tot dusver werd gebruikt door den Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart, tegen betaling van een jaarlijksche vergoeding van f 5000,-.
2. De vergoeding moet telken jare vóór of op 1 Juni, voor het eerst vóór of op 1 Juni 1937, worden betaald ten kantore van den Ontvanger der directe belastingen te Amsterdam of ten kantore van den ambtenaar, aan wien de inning mocht worden opgedragen.
3. Desgewenscht kan de betaling geschieden door overschrijving of storting van het verschuldigde bedrag op de postgirorekening n°. 4892 van den voornoemden Ontvanger, in welk geval op het overschrijvings- of stortingsbiljet de oorzaak van de betaling moet worden vermeld.
4. Wanneer de betaling niet binnen veertien dagen na den verschijndag is geschied, wordt de vergoeding, zonder dat hiertoe eenige inverzuimstelling noodig is, verhoogd met één ten honderd voor iedere ingegane maand verzuim.
5. Ten aanzien van alle verschuldigde bedragen wordt beroep op schuldvergelijking uitgesloten.
Artikel 3
1. Indien het in artikel 2, lid 1, bedoelde gebruik eindigt, zijn over het loopende kalenderjaar zooveel twaalfde deelen van de vergoeding verschuldigd, als er maanden van dat jaar geheel of ten deele zijn verstreken op het oogenblik, waarop de krachtens deze overeenkomst in gebruik zijnde Rijkseigendommen zijn opgeleverd in een staat ten genoegen van den Minister van Financiën.
2. Onverminderd het in artikel 18, lid 1, bepaalde kan het Rijk te allen tijde en tegen ieder gewenscht tijdstip het in artikel 2, lid 1, bedoelde gebruik opzeggen, zonder dat de Stichting eenig recht op schadeloosstelling kan doen gelden. In dit geval wordt hetgeen van de vergoeding verschuldigd is, op de in het vorig lid bepaalde wijze berekend; in elk geval dient de vergoeding te worden betaald tot den datum, tegen welken het gebruik is opgezegd.
3. Indien het gebruik wordt opgezegd wegens niet tijdige betaling van de bij deze overeenkomst bedongen jaarlijksche vergoeding of wegens andere verzuimen van de zijde van de Stichting, moet de vergoeding over het loopend kalenderjaar ten volle worden voldaan.
4. Bij het opzeggen van het in artikel 2, lid 1, bedoelde gebruik is hetgeen van de vergoeding nog verschuldigd is, terstond opeischbaar.
Artikel 4
1. De in artikel 2 bedoelde Rijkseigendommen moeten bij het eindigen van het gebruik binnen een alsdan te stellen termijn worden opgeleverd in een staat ten genoegen van den Minister van Financiën.
2. Bij gebreke hiervan zullen de noodige voorzieningen vanwege het Rijk geschieden op kosten van de Stichting, onverminderd haar verplichting tot schadevergoeding.
Artikel 5
De op- of aanzeggingen betreffende het in artikel 2 bedoelde gebruik kunnen rechtsgeldig bij aangeteekenden brief geschieden door of aan den Inspecteur der Domeinen te Amsterdam.
Artikel 6
1. Het Rijk draagt alle losse inventarisgoederen, gesplitst in gebruiksgoederen, zooals meubelen, werktuigen, instrumenten, enz., en in verbruiksgoederen, zooals magazijnvoorraden, e.d., welke op den dag, waarop deze overeenkomst van kracht wordt, in gebruik of opgeslagen zijn bij den Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart, aan de Stichting in eigendom over, tegen nader vast te stellen bedragen. Voor de gebruiksgoederen zal dat bedrag worden bepaald naar een op te maken inventaris, rekening houdende met de noodige afschrijving op de goederen sedert de aanschaffing en eventueel na nadere taxatie; voor de verbruiksgoederen naar een op te maken staat van aanwezige goederen. Inventaris en staat zullen door vertegenwoordigers, aan te wijzen door partijen ter eene en ter andere zijde, worden opgemaakt. Voor deze overdracht wordt door de Stichting een schuldbekentenis aan het Rijk gegeven overeenkomstig een bedrag, vast te stellen door de vertegenwoordigers, die tevens de rentevergoeding en aflossing regelen.
2. Bij het eindigen van het gebruik, bedoeld in artikel 2, lid 1, komen alle terreinen, gebouwen, inrichtingen en goederen, welke aan de Stichting toebehooren, zonder vergoeding aan het Rijk, voor zooverre bij de beschikking tot opheffing niet anders wordt bepaald.
Artikel 7
Het bestuur stelt een openingsbalans vast, die de goedkeuring behoeft van de Ministers.
Artikel 8
1. Gedurende het bestaan van de Stichting kan door het bestuur worden overgegaan tot stichting van nieuwe gebouwen, inrichtingen, enz., zoomede tot uitbreiding, wijziging en verbetering en inrichting van de in artikel 2 bedoelde gebouwen, met inbegrip van den inventaris, een en ander teneinde de gebouwen, enz., ook verder te doen beantwoorden aan het in artikel 2 van de akte van oprichting der Stichting, hierna te noemen akte van oprichting, omschreven doel. Bij deze handelingen zal het bestuur zich houden binnen de in artikel 13 van deze overeenkomst bedoelde begrooting met werkplan, tenzij de kosten uit eigen vermogen of uit in het bijzonder voor dat doel ter beschikking gestelde en door het bestuur daarvoor aanvaarde bijdragen worden bestreden.
2. Voor de stichting van nieuwe gebouwen, inrichtingen, enz., op het in artikel 2 bedoelde terrein, zoomede voor werken tot uitbreiding, wijziging, verbetering en inrichting van de in dat artikel bedoelde gebouwen, is de voorafgaande toestemming van den Minister van Financiën vereischt.
Artikel 9
Het bestuur draagt voor rekening van de Stichting zorg voor het geheele onderhoud van de gebouwen, terreinen, enz.
Artikel 10
Indien het Rijk tengevolge van het stichten of uitbreiden van gebouwen, overeenkomstig het in artikel 8 bepaalde in de grond- of eenige andere belasting of lasten wordt aangeslagen, is de Stichting verplicht een gelijk bedrag als het verschuldigde aan het Rijk terug te betalen, binnen veertien dagen na daartoe gedaan verzoek.
Artikel 11
De ambtenaren van de domeinen hebben te allen tijde vrijen toegang tot de in artikel 2 bedoelde Rijkseigendommen en tot de daarop nog te stichten gebouwen, inrichtingen of werken.
Artikel 12
1. Het bestuur stelt algemeene regelen vast voor het bepalen van de vergoedingen voor de in artikel 2 van de akte van oprichting bedoelde werkzaamheden en voor het geven van gelegenheid tot het doen van proeven.
2. Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde regelen zullen zooveel mogelijk de beginselen van een commercieele berekening van de vergoedingen in acht worden genomen.
3. Den aanvrager van een advies, als bedoeld in artikel 2 van de akte van oprichting, wordt te voren medegedeeld, dat de Stichting terzake van het advies geen geldelijke aansprakelijkheid aanvaardt.
Artikel 13
1. Het Rijk en de in artikel 5, lid 1, onder f, g, h en i, van de akte van oprichting genoemde lichamen verleenen aan de Stichting jaarlijks een subsidie tot een bedrag als noodig zal blijken te zijn om in het verlies van de exploitatie, echter tot een maximum als genoemd in lid 4 van dit artikel, te voorzien. Het Rijk maakt zich tegenover de Stichting sterk, dat de hiervoren bedoelde lichamen naar een nader tusschen het Rijk en die lichamen overeen te komen verhouding, in het subsidie zullen bijdragen, met dien verstande, dat het Rijk tegenover de Stichting geen aansprakelijkheid aanvaardt voor niet-nakoming door die lichamen van de tegenover het Rijk aanvaarde verplichtingen.
2. Het bestuur verstrekt jaarlijks, uiterlijk den eersten April, aan den Minister van Waterstaat een ontwerp-begrooting en werkplan voor het eerstvolgend jaar, waaruit blijkt of en tot welk bedrag verlies in het betreffende jaar verwacht wordt. Het doet daarbij een voorstel omtrent de verdeeling van dit bedrag over de daarvoor in aanmerking komende hoofdstukken van de Rijksbegrooting en lichamen. Een afschrift van deze stukken wordt toegezonden aan de Nederlandsche Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek ten behoeve van Nijverheid, Handel en Verkeer (verder aangeduid met Nijverheidsorganisatie T.N.O.).
3. Het bestuur verstrekt aan de Ministers de inlichtingen, welke zij vragen. Zij hebben het recht de boekhouding te doen onderzoeken.
4. Na ontvangen bericht van den Minister van Waterstaat op welk bedrag aan subsidie in maximum kan worden gerekend, stelt het bestuur de begrooting van inkomsten en uitgaven voor het betreffende jaar vast, waarbij de aanwijzingen worden in acht genomen, welke door dien Minister met betrekking tot de begrooting en het werkplan werden gegeven. Een afschrift van de begrooting wordt toegezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal en aan de Algemeene Rekenkamer, zoomede aan de Ministers en aan de Nijverheidsorganisatie T.N.O.
5. Zoo noodig zal een gedeelte van het in lid 4 bedoelde subsidie aan de Stichting bij wijze van voorschot kunnen worden uitgekeerd.
Artikel 14
1. Voor zoover de Minister van Waterstaat niet anders bepaalt, worden de op het tijdstip van de overdracht bij den Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart met vaste aanstelling in Rijksdienst werkzame personen bij de Stichting gedetacheerd in denzelfden rang, dien zij bij de detacheering bekleeden. Zij staan vanaf den datum van ingang van de detacheering onder de bevelen van het bestuur der Stichting met inachtneming van het bepaalde in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel.
2. Voor de overeenkomstig lid 1 gedetacheerde personen gelden, behalve de algemeene voor Rijksambtenaren geldende bepalingen en voorschriften, de nadere algemeene voorschriften, welke ingevolge artikel 132 van het Algemeen Rijksambtenaren reglement bij Koninklijk besluit van zijn vastgesteld.
3. In geval van geschillen, gerezen tusschen het bestuur en de in lid 1 genoemde personen, gedraagt het bestuur zich naar de beslissing van den Minister van Waterstaat.
4. De Stichting betaalt jaarlijks vóór een door den Minister van Waterstaat te bepalen tijdstip aan het Verkeersfonds terug de bedragen, welke het Rijk voor het betrokken jaar uitgeeft voor bezoldiging van en pensioensbijdragen voor de in lid 1 bedoelde personen.
5. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden van dit artikel kunnen bij de Stichting door de Ministers van Waterstaat en van Defensie, na het bestuur gehoord te hebben, ambtenaren en andere personen in Rijksdienst worden gedetacheerd. Hun verhouding tot het bestuur zal bij hun detacheering worden geregeld.
Artikel 15
De opvolging van de ingevolge lid 1 van het voorgaande artikel bij de Stichting gedetacheerde personen geschiedt op de wijze als nader door den Minister van Waterstaat, gehoord het bestuur, zal worden geregeld.
Artikel 16
Het bestuur stelt een instructie vast voor alle personen, die bij de Stichting werkzaamheden verrichten. In die instructie mogen niet ontbreken bepalingen, welke voor zoover noodig geheimhouding waarborgen met betrekking tot hetgeen bij de Stichting ter kennis van die personen is gekomen, met dien verstande, dat in elk geval geheimhouding moet zijn gewaarborgd ten aanzien van zaken, waaromtrent de daarbij betrokken Minister geheimhouding heeft opgelegd.
Evenbedoelde bepalingen behoeven de goedkeuring van den Minister van Waterstaat.
Artikel 17
Indien de instantie, welke met de overheidscontrôle op luchtvaartmaterieel is belast, dit in bepaalde gevallen verlangt, is de Stichting verplicht aan een of meer door die instantie met name aangewezen, bij de Stichting werkzaam zijnde personen opdracht te geven deze instantie technisch-wetenschappelijken bijstand van adviseerenden aard te verleenen omtrent vraagstukken, welke zich naar aanleiding van de overheidscontrôle voordoen, voor zoover deze bijstand niet bestaat uit laboratorium-werkzaamheden.
Artikel 18
1. Behoudens het recht van de Ministers om, na overleg met de in artikel 5, lid 1, onder f, g, h en i, van de akte van oprichting genoemde lichamen, de overeenkomst te allen tijde te doen eindigen geldt zij voor onbepaalden tijd, ingaande op den dag in artikel 1 genoemd.
2. Het bestuur kan de overeenkomst doen eindigen met een opzeggingstermijn van zes maanden.
Aldus in tweevoud opgemaakt en geteekend te ’s-Gravenhage, den
De Minister van Waterstaat,
Het Bestuur van de Stichting ‘Nationaal Luchtvaartlaboratorium',
De Minister van Financiën,
Voorzitter,
Vertegenwoordiger van den Minister van Waterstaat in het Bestuur,