Wet van 4 februari 1938, houdende nieuwe bepalingen nopens het waarborgen van bepaalde eigenschappen en hoedanigheden van uitgevoerde voortbrengselen van het landbouw-, tuinbouw-, veeteelt- en zuivelbedrijf

Landbouwuitvoerwet 1938

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is nieuwe bepalingen vast te stellen nopens verbod van uitvoer van bepaalde voortbrengselen van het landbouw-, tuinbouw-, veeteelt- en zuivelbedrijf, voor zoover deze niet aan bepaalde eischen van herkomst, hoedanigheid en verzorging voldoen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§

1

Inleidende bepaling

Artikel

1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • 1°.

    "Onze Minister": Onze met de zaken van den landbouw belaste Minister;

  • 2°.

    "Uitvoercontrôlebesluit": eene algemeene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 2;

  • 3°.

    "Algemeene Voorwaarden": de Algemeene Voorwaarden, bedoeld in artikel 8.

§

2

Regeling van den uitvoer.

Artikel

2

Het is verboden:

  • 1.

    boter, 2. kaas, 3. al dan niet gecondenseerde melk, 4. room, 5. karnemelk, 6. al dan niet gecondenseerde ondermelk, 7. melkpoeder, 8. blokmelk;

  • 9.

    kippeneieren, 10. eendeneieren;

  • 11.

    bacon;

  • 12.

    karwijzaad, 13. maanzaad, 14. mosterdzaad;

  • 15.

    aardappelen, 16. uien;

  • 17.

    aardbeien, 18. appelen, 19. bessen, 20. druiven, 21. frambozen, 22. kersen, 23. kruisbessen, 24. peren, 25. perziken, 26. pruimen;

  • 27.

    andijvie, 28. asperges, 29. augurken, 30. kool, 31. in groenen toestand geoogste boonen, 32. doperwten, 33. peulen, 34. komkommers, 35. koolrapen, 36. kroten, 37. meloenen, 38. peen, 39. peterselie, 40. postelein, 41. prei, 42. raapstelen, 43. rabarber, 44. radijs, 45. schorseneeren, 46. selderij, 47. sla, 48. spinazie, 49. tomaten, 50. witlof;

  • 51.

    bollen van bloemgewassen, 52. knollen van bloemgewassen;

  • 53.

    snijbloemen;

  • 54.

    boomkweekerijproducten;

  • 55.

    geneeskrachtige en aromatische gewassen;

  • 56.

    haring, mosselen, alsmede vissen, schaal- en schelpdieren, van de door Onze Minister bij in de Staatscourant bekend te maken beschikking aangewezen soorten.

uit te voeren, te pogen uit te voeren of ten uitvoer aan te bieden, indien deze voortbrengselen niet voldoen aan bij of krachtens algemeenen maatregel van bestuur te stellen eischen van herkomst, hoedanigheid en verzorging en indien hunne verpakking, vorm of afwerking niet voldoen aan bij of krachtens dien algemeenen maatregel van bestuur te stellen eischen van hoedanigheid en verzorging, een en ander onverminderd andere met betrekking tot den uitvoer van die voortbrengselen geldende wettelijke voorschriften.

Artikel

3

Het stellen van eischen, als bedoeld in het vorige artikel, geschiedt niet dan na overleg met organisaties van daarbij rechtstreeks belanghebbenden. Dat overleg wordt gepleegd door Onzen Minister; deze wijst daartoe de organisaties aan.

Artikel

4

In een Uitvoercontrôlebesluit kan worden bepaald, dat de uitvoer der voortbrengselen, waarop het betrekking heeft, is verboden langs andere dan de door Onzen Minister in overleg met Onzen Minister van Financiën aangewezen laatste kantoren.

Artikel

5

In een Uitvoercontrôlebesluit kan worden bepaald, dat voortbrengselen en hunne verpakking, vorm of afwerking slechts dan zullen worden geacht te voldoen aan de bij of krachtens dat besluit gestelde eischen, indien zij daartoe aan een keuring zijn onderworpen en daarbij zijn goedgekeurd.

Artikel

6

Door Onzen Minister kunnen merken, teekenen of bewijsstukken worden vastgesteld of erkend als uitsluitend bestemd om door of vanwege den daartoe gerechtigde op voortbrengselen of op hunne verpakking te worden aangebracht of bij die voortbrengselen te worden gevoegd ten bewijze, dat zij aan eene keuring, als bedoeld in het vorige artikel, zijn onderworpen geweest en daarbij zijn goedgekeurd.

Artikel

7

Onze Minister kan regelen vast stellen betreffende het vervaardigen, voorhanden hebben en afleveren van merken, teekenen of bewijsstukken, als bedoeld in het vorige artikel, en van cliché's, stempels en andere werktuigen tot vervaardiging of aanbrenging van die merken, teekenen of bewijsstukken.

Artikel

8

In een Uitvoercontrôlebesluit kunnen een of meer rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, welke aan bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen Algemeene Voorwaarden voldoen, met het toezicht op de naleving der bij of krachtens dat besluit gestelde eischen belast worden, alsmede met de keuring, bedoeld in artikel 5, of met het toezicht daarop en kunnen die instellingen, met inachtneming van het te dien aanzien in de Algemeene Voorwaarden bepaalde, worden bevoegd verklaard tot het uitreiken van merken, teekenen of bewijsstukken, als bedoeld in artikel 6.

Artikel

9

Artikel

10

De Algemeene Voorwaarden houden mede voorschriften in nopens:

  • a.

    het beroep van beslissingen der in artikel 8 bedoelde rechtspersonen;

  • b.

    de berekening en het verhaal van de bij keuring, beroep of anderszins bij de toepassing van deze wet werkelijk gemaakte kosten;

  • c.

    het doen stellen van zekerheid voor de richtige nakoming van uit deze wet voortvloeiende verplichtingen.

Artikel

11

Onze Minister regelt de wijze, waarop de keuring, het uitreiken en aanwenden der merken, teekenen of bewijsstukken, bedoeld in artikel 6, en het toezicht van Rijkswege op deze verrichtingen zullen geschieden.

Artikel

12

Artikel

13

Het in artikel 2 gestelde verbod is niet van toepassing ten aanzien van voortbrengselen, welke:

  • 1°.

    zich bevinden in spoorwegrijtuigen, in luchtvaartuigen, op schepen of op vlotten en bestemd zijn voor verbruik van de daarin of daarop verblijvende personen;

  • 2°.

    in hoeveelheden, welke een door Onzen Minister vast te stellen maximum niet overschrijden, worden uitgevoerd ten behoeve van de voorziening in het grensgebied;

  • 3°.

    in hoeveelheden, welke een door Onzen Minister vast te stellen maximum niet overschrijden, worden uitgevoerd in den vorm van monsters zonder of met geringe handelswaarde;

  • 4°.

    uit het buitenland afkomstig zijn en, met inachtneming van de met betrekking tot zoodanigen uitvoer door Onzen Minister te stellen voorwaarden, worden ten uitvoer aangeboden of uitgevoerd na hier te lande al dan niet eene bewerking te hebben ondergaan.

Artikel

14

In bijzondere door hem te beoordeelen gevallen of groepen van gevallen kan door Onzen Minister, al dan niet onder door hem daarbij vast te stellen voorwaarden, ontheffing worden verleend van het in artikel 2 gestelde verbod.

Artikel

15

§

3

Strafbepalingen

Artikel

17

Vervallen

Artikel

18

De ondernemer van een openbaar middel van vervoer wordt als zoodanig niet vervolgd, indien de naam en de woonplaats van den afzender van de voorwerpen, waarmede de overtreding is gepleegd, bekend zijn of op eerste aanmaning van den officier van justitie binnen een door dezen te bepalen termijn door den ondernemer worden bekendgemaakt.

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Vervallen

Artikel

21

Vervallen

Artikel

22

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Vervallen

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Vervallen

Artikel

28

Vervallen

§

4

Slotbepalingen

Artikel

29

Met ingang van het tijdstip, waarop een Uitvoercontrôlebesluit in werking treedt ten aanzien van eenig voortbrengsel, tot dan toe in een van de navolgende wetten of wetsdeelen of van Onze navolgende besluiten geregeld, wordt die wet, dat wetsdeel of dat besluit ten aanzien van dat voortbrengsel buiten werking gesteld:

de artikelen 1 tot en met 7 der Landbouwuitvoerwet 1929;

de wet van den 18den Juli 1930, Staatsblad no. 294, tot regeling van den uitvoer van uien, zooals zij is gewijzigd bij de wet van den 7den Augustus 1933, Staatsblad no. 433;

de artikelen 1 tot en met 6 van de wet van den 29sten November 1930, Staatsblad no. 441, tot regeling van den uitvoer alsmede wijziging en aanvulling van de bepalingen betreffende den in- en doorvoer van kippen- en eendeneieren, zooals zij zijn gewijzigd bij de artikelen I tot en met V van de wet van den 8sten April 1932, Staatsblad no. 148;

de wet van den 19den December 1930, Staatsblad no. 482, tot regeling van den uitvoer van melkproducten en van gepasteuriseerde en gesteriliseerde melk en room;

de wet van den 31sten December 1931, Staatsblad no. 575, houdende regeling van den uitvoer van bloembollen;

de wet van den 15den December 1932, Staatsblad no. 608, tot regeling van den uitvoer van pootaardappelen;

Ons besluit van den 15den Maart 1934, Staatsblad no. 107, tot toepassing van artikel 8 der Landbouwuitvoerwet 1929 met betrekking tot andere dan gepasteuriseerde en gesteriliseerde melk en room, alsmede ondermelk en karnemelk;

Ons besluit van den 16den September 1936, Staatsblad no. 772, tot toepassing van de artikelen 8 en 11 der Landbouwuitvoerwet 1929 met betrekking tot groenten en fruit;

Ons besluit van den 14den Januari 1937, Staatsblad no. 741, tot toepassing van de artikelen 8 en 11 der Landbouwuitvoerwet 1929 op den uitvoer van tulpenbloemen naar Groot-Britannië en Ierland.

Artikel

30

Artikel

31

Deze wet kan worden aangehaald onder den titel: "Landbouwuitvoerwet", met vermelding van het jaartal van het Staatsblad, waarin zij is afgekondigd.

Artikel

32

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Soestdijk
WILHELMINA.
De Minister van Economische Zaken, STEENBERGHE.
De Minister van Justitie, C. GOSELING.