Besluit van 30 juni 1941, waarbij wordt vastgesteld een Reglement op de Militaire Willems-Orde

Reglement op de Militaire Willems-Orde

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Algemeene Zaken, van Defensie, van Koloniën en van Justitie van 14 Mei 1941, N°. 352;
Gelet op artikel 15 van de Wet, houdende herziening van de wet van 30 April 1815, N°. 5 (Staatsblad N°. 33) nopens de instelling van de Militaire Willems-Orde;
Den Volksraad, de Staten van Suriname en de Staten van Curaçao gehoord;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

I

Vast te stellen het volgend:

REGLEMENT OP DE MILITAIRE WILLEMS-ORDE.

Artikel

1

Waar in dit reglement wordt gesproken van de "Wet" en de "Orde" worden daarmede bedoeld onderscheidenlijk de "Wet op de Militaire Willems-Orde" en de "Militaire Willems-Orde".

Artikel

2

Benoeming en bevordering in de Orde kan geschieden:

  • a.

    Op voordracht van den chef, onder wien de betrokken persoon dient of gediend heeft, of van een hoogere autoriteit;

  • b.

    Op aanvrage van den persoon, die meent zich in den strijd door een of meer uitstekende daden van moed, beleid en trouw te hebben onderscheiden.

Artikel

3

Artikel

4

Vervallen

Artikel

5

Bij de aanvraag moet de aanvrager een volledige en duidelijke beschrijving overleggen van de uitstekende daad, waarop hij zijn aanvrage steunt; van het onderdeel der krijgsmacht waarbij, van het tijdstip waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder hij de daad verrichtte; van de namen van zoo mogelijk niet minder dan drie personen, die daarbij tegenwoordig waren en die de juistheid van hetgeen de aanvrager opgeeft kunnen bevestigen.

Artikel

6

Aan aanvragen om tot lid van de Orde te worden benoemd of daarin te worden bevorderd, gedaan op grond van daden, welke vijf jaren of meer te voren zouden zijn bedreven, wordt geen gevolg gegeven.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

De in artikel 8 bedoelde stukken zullen zoo duidelijk en volledig mogelijk moeten zijn, opdat de uitstekende daad daarmede kan worden bewezen.

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Als geen voldoend aantal officieren als in de artikelen 10 en 11 bedoeld beschikbaar is, kunnen de ontbrekenden door militairen van hoogeren rang of meerderen ouderdom in rang dan de getuige worden vervangen, waartoe uit de beschikbaren de hoogsten in rang worden aangewezen.

Artikel

13

Niet-militairen worden als getuigen toegelaten, als zij bereid zijn verklaringen af te leggen als in artikel 10 of 11 bedoeld.

Artikel

14

Indien de verklaringen van getuigen als in de artikelen 10, 11 of 13 bedoeld ontbreken, wordt een voordracht of aanvrage niettemin in behandeling genomen, indien de uitstekende daad op andere wijze voldoende kan worden bewezen.

Artikel

15

Artikel

16

De leden nemen zitting in volgorde van hun benoeming tot lid van het Kapittel. Bij gelijke benoeming beslist de volgorde, waarin hun namen in het desbetreffend besluit zijn vermeld.

Artikel

17

Bij ontstentenis of afwezigheid van den Kanselier wordt hij als voorzitter vervangen door een door hem aan te wijzen lid van het Kapittel.

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Het Kapittel brengt aan het Hoofd van het betrokken Departement van algemeen bestuur advies uit over de voordrachten voor benoeming of bevordering in en ontslag uit de Orde, over de aanvragen om in de Orde te worden opgenomen of bevorderd, zoomede de in dit reglement genoemde gevallen.

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Een ridder der Orde, die opnieuw in den strijd een uitstekende daad van moed, beleid en trouw heeft verricht, kan bij Ons voor bevordering in de Orde in aanmerking worden gebracht.

Artikel

27

Door Ons kan worden bepaald, dat de naam van hem, die tijdens het verrichten van een uitstekende daad van moed, beleid en trouw, waarvoor hij tot een benoeming of bevordering in de Orde in aanmerking zou zijn gekomen, sneuvelde of, voordat Onze beslissing aangaande zijn benoeming of bevordering was genomen, is overleden, in de in artikel 24 bedoelde registers zal worden ingeschreven.

Artikel

28

Van Onze besluiten tot benoeming of bevordering in de Orde, alsmede van die, genoemd in de artikelen 24 (2) en 27, wordt, met beknopte vermelding van de uitstekende daad, waarvoor de onderscheiding of vergunning is verleend, mededeeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel

29

Tijdig voordat aan een benoemden ridder het Ordeteeken zal worden uitgereikt, zendt het betrokken Departement van algemeen bestuur hem een exemplaar van de Wet en van dit reglement.

Artikel

30

Artikel

31

Het uitreiken van het ordeteeken aan niet-militairen - Nederlandsche onderdanen - alsmede aan vreemdelingen geschiedt op de wijze, zooals door Ons of door Onzen betrokken Minister voor elk geval zal worden bepaald.

Artikel

32

Het uitreiken van de onderscheiding, bedoeld in artikel 14 der Wet, geschiedt door den hoogsten militairen gezaghebbende van zee- of landmacht, onder wiens bevelen het betrokken onderdeel der weermacht is gesteld, of bij deszelfs verhindering door zijn vertegenwoordiger. Artikel 30 (2) is hierbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel

33

Wij behouden Ons voor het Ordeteeken aan een benoemden of een bevorderden ridder, alsmede een onderscheiding als in artikel 14 der Wet bedoeld, persoonlijk uit te reiken. In die gevallen zal het bij de plechtigheid te volgen ceremonieel telkenmale door Ons worden vastgesteld.

Artikel

34

Het, door de zorg van den Kanselier der Orde opgemaakte, ridder-diploma wordt den benoemden of bevorderden ridder kosteloos verstrekt, na de uitreiking van het ordeteeken, indien het hem bij die gelegenheid niet is overhandigd.

Artikel

35

De ridder der Orde is verplicht het model ordeteeken te dragen:

  • a.

    militair zijnde: bij groot en ceremonieel tenue, alsmede bij parades;

  • b.

    niet-militair zijnde; bij het bijwonen van plechtigheden of feestelijkheden, welke een openbaar karakter dragen;

  • c.

    in de gevallen genoemd in de artikelen 38, 39, 40 en 41.

Artikel

36

Aan militairen, ridders der Orde, wordt, wanneer zij het model ordeteeken zichtbaar dragen, de militaire groet gebracht door hun niet met dit ordeteeken gedecoreerde rang- of standgenooten.

Artikel

37

Schildwachten geven aan een ridder der Orde, indien deze het model ordeteeken zichtbaar draagt, hetzelfde eerbewijs als aan een officier.

Artikel

38

Indien door eenig onderdeel der weermacht aan Ons of aan Leden van Ons Huis eerewachten worden gegeven, zullen daarvoor in de eerste plaats worden aangewezen de tot dat onderdeel behoorende militairen ridders der Orde.

Artikel

39

Wanneer ridders der Orde in hun kwaliteit door Ons worden uitgenoodigd tot bijwoning van openbare plechtighedend, waarbij Wij tegenwoordig zullen zijn of waarbij Wij Ons doen vertegenwoordigen, zal hun van Onzentwege worden medegedeeld, welke bijzondere plaats zij tijdens de plechtigheid hebben in te nemen.

Artikel

40

Artikel

41

Het in artikel 40 bepaalde geldt ook voor de begrafenis van een ridder der Orde, die bij zijn overlijden niet meer in militairen dienst was, indien de begrafenis in een garnizoensplaats of marine-standplaats geschiedt en de nabestaanden of betrekkingen hebben verzocht de teraardebestelling met militaire eerbewijzen te doen plaats hebben.

Artikel

42

Artikel

43

Indien tegen een ridder der Orde een strafvervolging is ingesteld wegens eenig misdrijf of wegens een overtreding, als gevolg waarvan de bijkomende straf van plaatsing in een Rijks- of Landswerkinrichting kan worden opgelegd, geeft de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het betrokken gerecht daarvan kennis: in Nederland aan den Voorzitter van het Kapittel der Orde en in Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao - door tusschenkomst van den Procureur-Generaal aldaar - aan den Gouverneur-Generaal c.q. den Gouverneur van het betrokken gebiedsdeel.

Artikel

44

Van elke onherroepelijke veroordeeling van een ridder der Orde wegens eenig misdrijf of wegens een overtreding, waarbij de bijkomende straf van plaatsing in een Rijks- of Landswerkinrichting is uitgesproken, geeft de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het betrokken gerecht kennis: in Nederland aan den Voorzitter van het Kapittel der Orde en in Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao - door tusschenkomst van den Procureur-Generaal aldaar - aan den Gouverneur-Generaal c.q. den Gouverneur van het betrokken gebiedsdeel.

Artikel

45

Vervallen

Artikel

46

Bij benoeming of bevordering in de Orde dan wel bij toekenning van het ordeteeken aan eenig onderdeel der weermacht wordt het ordeteeken op Rijkskosten door den Kanselier der Nederlandsche Orden verstrekt. Bij bevordering in of ontslag uit de Orde wordt het ordeteeken, waarop het recht tot dragen is vervallen, aan genoemden Kanselier teruggezonden.

Artikel

47

De in artikel 7 (1) der Wet omschreven onderscheidingsteekenen voor de leden der Orde zijn overeenkomstig de bij dit besluit behoorende standmodellen, welke zullen worden bewaard ter Kanselarij der Nederlandsche Orden.

Indien bepalingen van dit reglement uit hoofde van bijzondere omstandigheden in Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao niet kunnen worden toegepast, is de Gouverneur-Generaal c.q. de Gouverneur van het betrokken gebiedsdeel bevoegd zoodanige voorschriften uit te vaardigen als hij noodig oordeelt, mits de algemeene strekking dier voorschriften met dit reglement in overeenstemming zij.

Artikel

II

In te trekken:

  • a.

    de Koninklijke besluiten van 25 Juni 1815, No. 10, 9 September 1818, No. 73, 14 Juli 1824, No. 134, 13 Juni 1858, No. 43 en 7 Juni 1897, No. 24;

  • b.

    het Koninklijk besluit van 30 Maart 1821, No. 101, voor zoover de Militaire Willems-Orde betreft.

Artikel

III

Dit besluit treedt in werking tegelijk met de Wet op de Militaire Willems-Orde.

Onze Ministers van Algemeene Zaken, van Defensie, van Koloniën en van Justitie zijn, ieder voor zoover hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Kanselarij der Nederlandsche Orden.

Londen
WILHELMINA.
De Minister van Algemeene Zaken, a.i., VAN BOEIJEN.
De Minister van Defensie a.i., VAN BOEIJEN.
De Minister van Koloniën, CH. WELTER.
De Minister van Justitie, P. S. GERBRANDY.
De Minister van Justitie, P. S. GERBRANDY.