Besluit van 22 december 1943, houdende vaststelling van het Besluit Buitengewoon Strafrecht

Besluit Buitengewoon Strafrecht

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk, van Algemeene Zaken, van Buitenlandsche Zaken, van Justitie, van Binnenlandsche Zaken, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Financiën, van Oorlog, van Marine, van Waterstaat, van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, van Landbouw en Visscherij, van Sociale Zaken, van Koloniën en van Onze Ministers zonder Portefeuille van 10 December 1943, N°. 2722/G.92(a);
Overwegende, dat de veiligheid van den Staat het dringend noodzakelijk maakt buitengewone bepalingen van strafrecht vast te stellen voor de berechting van zekere gedurende den tijd van den huidigen oorlog begane feiten, welke in zoo ernstige mate strafwaardig zijn, dat hun strafbaarheid daarmede in overeenstemming dient te worden gebracht, zonder dat een beroep op het bepaalde in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht bij die berechting dient te worden toegelaten;
Den Buitengewonen Raad van Advies gehoord;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de misdrijven, gedurende den tijd van den huidigen oorlog vóór 15 Mei 1945 begaan, welke zijn omschreven in:

Artikel

2

Voor zoover in dit besluit niet anders wordt bepaald, vinden ten aanzien van de in het voorgaande artikel bedoelde misdrijven de bepalingen van het Wetboek van Militair Strafrecht en die ter uitvoering daarvan, alsmede, behoudens de afwijkingen bij dat Wetboek vastgesteld, de bepalingen van het gemeene strafrecht toepassing, met dien verstande, dat, waar in het Wetboek van Militair Strafrecht gesproken wordt van den militairen rechter of de militaire rechtsmacht, daaronder de bij het Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven aangewezen rechter onderscheidenlijk diens rechtsmacht wordt begrepen.

Artikel

4

Artikel

5

Vervallen

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Artikel

9

In afwijking van het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechter, wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, den duur als volgt:

  • 1°.

    bij veroordeeling tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven;

  • 2°.

    bij veroordeeling tot tijdelijke gevangenisstraf, tot militaire detentie of tot hechtenis, voor een tijd den duur der hoofdstraf ten minste vijf jaren te boven gaande en ten hoogste voor het leven;

  • 3°.

    bij veroordeeling tot geldboete, voor den tijd van ten minste drie jaren en ten hoogste voor het leven.

Artikel

9a

Artikel

10

In geval van eenig misdrijf, waarop de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn, omdat de schuldige gebruik heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door den vijand of door het feit der vijandelijke bezetting geboden, kan de rechter bepalen, dat geen straf wordt toegepast, indien blijkt, dat de schuldige het feit heeft begaan om den vijand te benadeelen of door of vanwege den vijand of diens helpers beraamde maatregelen te beletten, belemmeren of verijdelen.

Artikel

11

Artikel

13

Artikel

14

In afwijking van het bepaalde in artikel 60, onder 1°., van het Wetboek van Strafrecht worden in de daar bedoelde gevallen de straffen van ontzetting van dezelfde rechten opgelost in ééne straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofdstraffen ten minste vijf jaren te boven gaande en ten hoogste voor het leven, of indien geene andere hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in ééne straf van ten minste drie jaren en ten hoogste voor het leven.

Artikel

15

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Waar in eenige wettelijke bepaling van misdrijf in het algemeen of van eenig misdrijf in het bijzonder wordt gesproken, wordt daaronder voor de toepassing van dit besluit samenspanning tot dat misdrijf mede begrepen, voor zoover dit met de strekking dier bepaling niet onvereenigbaar is; onverminderd het bepaalde in artikel 78 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel

18

Waar in het Wetboek van Strafrecht gesproken wordt van "grondwettigen regeeringsvorm", worden daarmede gelijkgesteld de bestuursorganen, genoemd in de zevende afdeeling van het Tweede Hoofdstuk en in het Vierde, Vijfde, Zesde en Elfde Hoofdstuk der Grondwet.

Artikel

19

Onder openbaar gezag wordt verstaan het Nederlandsch souverein gezag, waaronder deszelfs organen mede worden begrepen.

Artikel

20

Onder een Nederlandsch rechtspersoon wordt verstaan een rechtspersoon, welker plaats van vestiging in het Koninkrijk is gelegen, welke uitsluitend of mede door een of meer Nederlanders wordt bestuurd of tot welker vermogen een of meer Nederlanders geheel of gedeeltelijk gerechtigd zijn.

Artikel

22

Onder den vijand hulp verleenen wordt mede begrepen het bevorderen of verspreiden van vijandelijke propaganda, het aan den vijand ter beschikking stellen van eenig geld of goed, het verrichten van eenige daad ten voordeele van den vijand en het beletten, belemmeren of verijdelen van eenigen tegen den vijand gerichten maatregel.

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Hij, die gedurende den tijd van den huidigen oorlog opzettelijk gebruik maakt of dreigt te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door den vijand of door het feit der vijandelijke bezetting geboden, om een ander in zijn vermogen wederrechtelijk te benadeelen of om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Artikel

27a

Artikel

28

De bij de artikelen 26, 27 en 27a strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven.

Artikel

29

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Londen
WILHELMINA.
De Minister voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk, P.S. GERBRANDY.
De Minister van Algemeene Zaken a.i., VAN BOEIJEN.
De Minister van Buitenlandsche Zaken, E. N. VAN KLEFFENS.
De Minister van Justitie, VAN ANGEREN.
De Minister van Binnenlandsche Zaken, VAN BOEIJEN.
De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, G. BOLKESTEIN.
De Minister van Financiën, J. VAN DEN BROEK.
De Minister van Oorlog, VAN LIDTH DE JEUDE.
De Minister van Marine, J. TH. FURSTNER.
De Minister van Waterstaat, J. W. ALBARDA.
De Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, P. KERSTENS.
De Minister van Landbouw en Visscherij a.i., P. KERSTENS.
De Minister van Sociale Zaken, J. VAN DEN TEMPEL.
De Minister van Koloniën, H. J. VAN MOOK.
De Minister zonder Portefeuille, E. MICHIELS VAN VERDUIJNEN.
De Minister zonder Portefeuille, J. A. W. BURGER.
De Minister van Justitie, G. J. VAN HEUVEN GOEDHART.