Wet van 14 februari 1947, houdende voorschriften met betrekking tot de schrijfwijze van de Nederlandsche taal

Wet voorschriften schrijfwijze Nederlandsche taal

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is eenige wettelijke voorschriften te geven met betrekking tot de schrijfwijze van de Nederlandsche taal;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

De officieele schrijfwijze van de Nederlandsche taal is de schrijfwijze volgens De Vries en Te Winkel, met inachtneming van de onderstaande regels:

  • 1.

    De e wordt in open lettergrepen niet verdubbeld. De ee blijft echter aan het einde van een woord, alsmede in samenstellingen met en afleidingen van woorden op ee.

    Als samenstellingen van woorden op ee worden ook beschouwd samenstellingen, waarvan het eerste lid, op ee uitgaande, niet of niet meer als afzonderlijk woord voorkomt.

  • 2.

    De o wordt in open lettergrepen niet verdubbeld.

    De oo blijft echter in goochelen, goochem, loochenen, alsmede in hun samenstellingen en afleidingen.

    Verkleinwoorden van woorden op o worden behandeld als de overeenkomstige woorden op a en u.

  • 3.

    Sch wordt alleen daar geschreven, waar de ch wordt uitgesproken. De ch blijft echter in het achtervoegsel -isch.

  • 4.

    De uitgangen -e en -en van het lidwoord een, van geen en van de bijvoeglijke bezittelijke voornaamwoorden mijn, uw, zijn, hun en haar mogen, behalve in staande uitdrukkingen, worden weggelaten.

  • 5.

    De naamvalsuitgang -n bij lidwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en daarmee gelijkstaande woorden mag, behalve in staande uitdrukkingen, worden weggelaten.

  • 6.

    De schrijfwijze van Nederlandsche aardrijkskundige namen zal nader worden geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. Totdat deze van kracht wordt, zijn de regels 1 tot en met 3 niet van toepassing.

  • 7.

    In woorden, die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid en geen deel uitmaken van zoodanige namen, volgt het achtervoegsel de regels 1 tot en met 3. Het grondwoord of het gedeelte daarvan, dat in de afleiding voorkomt, behoudt den vorm, dien het krachtens den algemeenen maatregel van bestuur, uit te vaardigen op grond van regel 6 heeft, evenwel met dien verstande, dat de regels 1 en 2 worden toegepast op den klinker van de lettergreep, die onmiddellijk aan het achtervoegsel voorafgaat. In afleidingen van aardrijkskundige namen, die volgens regel 6 sch aan het einde hebben, blijft s(sch) bewaard.

  • 8.

    Namen van straten, lanen, pleinen en dergelijke worden niet als aardrijkskundige namen behandeld en volgen mitsdien de regels 1 tot en met 3 met inachtneming van het in regel 7 bepaalde.

  • 9.

    Namen van landen, zeeën, rivieren, steden, enz. buiten Nederland en België, waarvoor het Nederlandsch een eigen vorm heeft, alsmede hun samenstellingen en afleidingen, volgen de regels 1 tot en met 3.

  • 10.

    Ten aanzien van het voornaamwoordelijk gebruik en het gebruik van tweede-naamvalsvormen als der, dezer, zijner, enz. worden regels gesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. Totdat deze van kracht wordt, richt men zich naar de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel.

  • 11.

    De schrijfwijze van bastaardwoorden en historische namen, alsmede die van z.g. tusschenklanken in samenstellingen, zal nader worden geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. Totdat deze van kracht wordt, geldt de schrijfwijze van de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel.

Artikel

2

De officieele schrijfwijze van de Nederlandsche taal wordt gevolgd in alle van de Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren uitgaande, in het Nederlandsch gestelde, stukken.

Artikel

3

De instellingen van openbaar, zoowel als van gesubsidieerd bijzonder onderwijs volgen de officieele schrijfwijze van de Nederlandsche taal.

Artikel

4

Examens komen niet voor erkenning, medewerking of steun, middellijk of onmiddellijk, van overheidswege in aanmerking, indien het reglement geen waarborgen bevat, dat de officieele schrijfwijze van de Nederlandsche taal zal worden gevolgd.

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

De bepalingen dezer wet treden in werking op een nader door Ons te bepalen dag, echter uiterlijk op 1 September 1947.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
WILHELMINA.
De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, JOS. J. GIELEN.
De Minister van Justitie, J. H. VAN MAARSEVEEN.