Wet van 7 Juni 1950, houdende voorzieningen aangaande fabrieks- en handelsmerken, die ingevolge het Besluit Vijandelijk Vermogen op de Staat in eigendom zijn overgegaan

Handelsmerken en vijandelijk vermogen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorzieningen te treffen aangaande fabrieks- en handelsmerken, die ingevolge het Besluit Vijandelijk Vermogen op de Staat in eigendom zijn overgegaan;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

Wanneer de Staat een ingevolge het Besluit Vijandelijk Vermogen op hem overgegaan merk aan een ander heeft overgedragen, wordt, in afwijking van artikel 20, eerste lid, van de Merkenwet, deze overdracht ook aangetekend, indien de Staat niet tevens de fabriek of handelsinrichting, tot onderscheiding van welker waren het merk bestemd was, aan dezelfde persoon heeft overgedragen.

Artikel

3

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag volgende op die harer afkondiging.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Economische Zaken, VAN DEN BRINK.
De Minister van Justitie a.i., J. H. VAN MAARSEVEEN.
De Minister van Justitie a.i., J. H. VAN MAARSEVEEN.