Wet van 13 oktober 1950, houdende regelen nopens de huurprijzen van onroerend goed en de bescherming van de huurders

Huurwet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regelen te stellen nopens de huurprijzen van onroerend goed en de bescherming van de huurders;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemeen

Artikel

1

Hoofdstuk

II

Huurprijs en overige betalingsverplichtingen

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor categorieën van gebouwde onroerende zaken, alsmede voor bepaalde gebouwde onroerende zaken, welke naar Ons oordeel om bijzondere redenen een afwijkende regeling behoeven, andere huurprijzen worden vastgesteld dan die, welke voortvloeien uit het bepaalde in artikel 3.

Artikel

5

Artikel

6

De huurprijs van een gedeelte van een gebouwde onroerende zaak, welk gedeelte niet een zelfstandige woning of zelfstandige bedrijfsruimte vormt, is die, welke tot de huurprijs van de gebouwde onroerende zaak in dezelfde verhouding staat als het gebruiksgenot van het gedeelte tot het gebruiksgenot van het geheel.

Artikel

7

Indien een gedeelte van een woning of van een bedrijfsruimte is verhuurd, terwijl de verhuurder zelf een gedeelte blijft bewonen of voor de uitoefening van zijn bedrijf blijft bezigen, is de huurprijs die, voortvloeiende uit het bepaalde in de voorgaande artikelen, vermeerderd met 20%.

Artikel

8

Artikel

9

Hoofdstuk

III

Huurcommissie

Artikel

10

Vervallen

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Vervallen

Hoofdstuk

IV

Verzoeken aan de kantonrechter tot vaststelling van de betalingsverplichting

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Hoofdstuk

V

Huurbescherming

Artikel

18

Artikel

19

Hoofdstuk

VI

Vorderingen betrekkelijk tot huur en verhuur of tot huurbescherming

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

23a

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

26a

Indien de rechter de huurder machtigt bepaalde onderhoudswerken of reparatiën ten koste van de verhuurder uit te voeren, kan hij tevens bepalen, tot welk bedrag de huurder de gemaakte kosten met de huurprijs kan verrekenen.

Artikel

27

Hoofdstuk

VI A

Artikel

28a

Artikel

28b

Artikel

28c

Artikel

28d

Artikel

28e

Artikel

28f

Artikel

28g

Artikel

28h

Hoofdstuk

VII

Slotbepalingen

Artikel

29

De toepasselijkheid van de bepalingen van deze wet kan niet bij overeenkomst worden uitgesloten of beperkt.

Artikel

30

De navolgende voorschriften vervallen:

  • a.

    het Huurbeschermingsbesluit 1941 (Verordeningenblad 1941, No. 81);

  • b.

    het Huurprijsbesluit 1940 (Verordeningenblad 1940, No. 237);

  • c.

    het Huurprijsuitvoeringsbesluit 1941 (Nederlandse Staatscourant 1941, No. 236);

  • d.

    het Huurprijsbesluit Nieuwbouw 1944 (Nederlandse Staatscourant 1944, No. 18).

Artikel

31

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

32

De navolgende voorschriften worden ingetrokken:

  • a.

    de Beschikking Delegatie aan Prijzenbureaux 1946 (Nederlandse Staatscourant 1946, No. 114);

  • b.

    de Huurprijsuitvoeringsbeschikking 1948 (Nederlandse Staatscourant 1947, No. 242);

  • c.

    de Huurprijsuitvoeringsbeschikking 1949 (Nederlandse Staatscourant 1949, No. 174).

Artikel

33

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting, IN 'T VELD.
De Minister van Economische Zaken, VAN DEN BRINK.
De Minister van Justitie, Struycken.
De Minister van Financiën, P. Lieftinck.
De Minister van Justitie, Struycken.