Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige nadere voorzieningen te treffen in verband met de invoering van de ambten van minister zonder portefeuille en van staatssecretaris;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
W. DREES.
De Minister zonder Portefeuille,
J. R. H. VAN SCHAIK.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
TEULINGS.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
STIKKER.
De Minister van Justitie,
STRUYCKEN.
De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
TH. RUTTEN.
De Minister van Oorlog,
H. L. s'JACOB.
De Minister van Marine,
H. L. s'JACOB.
De Minister van Financiën,
P. LIEFTINCK.
De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting,
IN 'T VELD.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
D. G. W. SPITZEN.
De Minister van Economische Zaken,
VAN DEN BRINK.
De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,
MANSHOLT.
De Minister van Sociale Zaken,
A. M. JOEKES.
De Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen,
J. H. VAN MAARSEVEEN.
De Minister zonder Portefeuille,
GÖTZEN.