Artikel
1
1
De uitkeringen, welke zijn of worden verleend krachtens de Regeling uitkeringen niet-pensioengerechtigden van land- en zeemacht, Staatsblad 1948 I 543, worden:
-
a.
voor zover het recht op de uitkering op 1 Januari 1950 niet is vervallen en behoudens het bepaalde in artikel 2, eerste lid, over het tijdvak 1 Januari 1950 of van het later tijdstip in dat jaar, waarop zij zijn ingegaan of zullen ingaan, tot en met 31 December 1950 ambtshalve verhoogd met een toeslag van f 50,- per jaar;
-
b.
voor zover het recht op de uitkering op 1 Januari 1951 niet is vervallen en behoudens het bepaalde bij artikel 2, tweede en derde lid, te rekenen van 1 Januari 1951 of van het later tijdstip, waarop zij zijn ingegaan of zullen ingaan, ambtshalve verhoogd met een toeslag, overeenkomstig het bepaalde bij het tweede lid.
2
De in het eerste lid onder b bedoelde toeslag bedraagt per jaar, voor uitkeringen:
-
a.
tot f 251,- per jaar, 30 % van het bedrag der uitkering;
-
b.
van f 251,- tot f 376,- per jaar, f 75,-;
-
c.
van f 376,- tot f 751,- per jaar, 20 % van het bedrag der uitkering;
-
d.
van f 751,- tot f 1500,- per jaar, f 150,-.