Wet van 22 juni 1951, houdende vaststelling van zekere waarborgen jegens bepaalde groepen militairen en gewezen militairen van het voormalige K.N.I.L., alsmede hun nagelaten betrekkingen

Garantiewet Militairen K.N.I.L.

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op de nieuwe rechtsorde zekere waarborgen van het Rijk jegens bepaalde groepen militairen en gewezen militairen van het voormalige K.N.I.L., alsmede hun nagelaten betrekkingen bij de wet vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Deze wet verstaat onder:

  • I.

    "Militairen":

    • a.

      personen, die - voor April 1942 in militaire dienst getreden bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger - op 27 December 1949 nog in militaire dienst waren bij dat Leger, voor zover zij Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 7a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 4;

    • b.

      personen, die - na Maart 1942 in militaire dienst getreden bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger - op 27 December 1949 nog in militaire dienst waren bij dat Leger, voor zover zij Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 7a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 4;

    • c.

      overige personen, die op 27 December 1949 in militaire dienst waren bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger.

  • II.

    "Beroepsmilitairen":

    personen, die op 27 December 1949 in vaste militaire dienst waren bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger, voor zover zij Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 7a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 4.

  • III.

    "Gewezen militairen":

    personen, die na 9 Mei 1940 en vóór 1 September 1945 uit de militaire dienst bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger zijn ontslagen wegens bij bevolen dienstverrichtingen bekomen letsel, dan wel in Maart 1942 in militaire dienst waren of na 1 Maart 1942 in militaire dienst zijn getreden bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger, na Augustus 1945 in overheidsdienst aan de wederopbouw van Indonesië daadwerkelijk hebben medegewerkt dan wel ter beslissing van de commissie daartoe wel bereid zijnde, buiten eigen schuld of toedoen daartoe verhinderd zijn geweest en na Augustus 1945 doch vóór 27 December 1949 uit de dienst zijn ontslagen, voor zover zij Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 7a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 4.

  • IV.

    "Nagelaten betrekkingen":

    betrekkingen van een overleden militair als bedoeld onder Ia, een overleden beroepsmilitair, een overleden gewezen militair, zomede van een Nederlander, wiens overlijden valt of geacht wordt te vallen na Maart 1942, dan wel tussen 9 Mei 1940 en April 1942 het gevolg was van bevolen dienstverrichtingen en die op het tijdstip van overlijden in militaire dienst was bij het voormalige Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger, een en ander voor zover zij op grond van dat overlijden gerechtigd zijn tot een uitkering van overheidswege en voor zover zij Nederlander zijn en zolang zij deze status behouden, tenzij artikel 7a op hen van toepassing is, dan wel dispensatie is verleend als bedoeld in artikel 4.

  • V.

    "De commissie":

    de bevoegde commissie als bedoeld in artikel 7.

  • VI.

    "Onze Minister":

    Onze Minister, belast met de uitvoering van de Garantiewet Militairen K.N.I.L.

  • VII.

    "Onze Ministers":

    Onze Minister, belast met de uitvoering van de Garantiewet Militairen K.N.I.L. en Onze Minister van Financiën.

  • VIII.

    "Pensioenstichting":

    Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

3a

Artikel

3b

In de gevallen, waarin in de op 26 December 1949 van kracht zijnde regelingen aan de Kroon of aan de Gouverneur-Generaal de bevoegdheid was voorbehouden om ter aanvulling of in afwijking van die regelingen beslissingen te nemen of bijzondere voorzieningen te treffen, worden deze bevoegdheden, behoudens het bepaalde in artikel 3a, vijfde lid, voor de toepassing van deze wet uitgeoefend door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.

Artikel

3c

Op pensioen of onderstand bij wijze van pensioen wordt, indien bij de vaststelling van de grondslagen daarvan rekening is gehouden met bezoldigingen, welke zijn toegekend op grond van na 31 December 1948 geldende bezoldigingsregelingen, buiten Indonesië geen duurtetoeslag en kindertoelage toegekend, tenzij het bedrag van dat pensioen of die onderstand minder bedraagt dan het bedrag aan pensioen of onderstand bij wijze van pensioen, dat zou zijn genoten, indien voor de vaststelling van de grondslag uitsluitend rekening zou zijn gehouden met bezoldigingen, toegekend op basis van de vóór 1 Januari 1949 bestaande bezoldigingsregelingen, vermeerderd met de toekomende duurtetoeslag en kindertoelage, in welk geval het verschil tussen beide bedoelde bedragen in de vorm van een duurtetoeslag wordt toegekend.

Artikel

3d

Artikel

3e

Artikel

4

Door Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Volksgezondheid in bijzondere gevallen worden bepaald, dat de garanties uit hoofde van of krachtens deze wet blijven gelden bij verandering van nationaliteit.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

6a

Artikel

7

Artikel

7a

Artikel

7b

Voor gevallen, waarin deze wet, Hoofdstuk V van de in het eerste lid van artikel 2, onder b, bedoelde regelingen dan wel de in artikel 3 bedoelde afvloeiingsvoorwaarden niet of niet naar billijkheid voorzien, kunnen door Ons op voordracht van Onze Ministers ten behoeve van de militairen, gewezen militairen en nagelaten betrekkingen aanvullende garanties van het Rijk worden vastgesteld.

Artikel

7c

De garanties strekken zich niet uit over het recht op kindertoelage voor kinderen, voor wie aanspraak bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet, de Kinderbijslagwet voor loontrekkenden, of de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 10 van laatstgenoemde wet, terwijl de kindertoelage voor die kinderen voor de berekening van de in het tweede lid van artikel 3c bedoelde duurtetoeslag buiten aanmerking wordt gelaten.

Artikel

8

Artikel

8a

Vervallen

Artikel

8b

Vervallen

Artikel

9

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag, volgende op die van haar afkondiging. Zij kan worden aangehaald als "Garantiewet Militairen K.N.I.L.".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister-President, W. DREES.
De Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, L. PETERS.
De Staatssecretaris voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, GÖTZEN.
De Minister van Oorlog, C. STAF.
De Minister van Financiën, P. LIEFTINCK.
De Minister van Justitie, H. MULDERIJE.