Wet van 26 juli 1951, tot opheffing van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke belemmeringen met het oog op de aanleg, de instandhouding en het gebruik van werken ten behoeve van de landsverdediging

Belemmeringenwet Landsverdediging

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op de aanleg, de instandhouding en het gebruik van werken ten behoeve van de landsverdediging tijdelijk regelen te stellen tot opheffing van belemmeringen, voortspruitend uit wetten, Koninklijke besluiten en verordeningen, en tot het openen van de mogelijkheid op eenvoudiger wijze dan thans kan geschieden de belemmeringen op te heffen, welke door hen, die ten aanzien van onroerende goederen enig recht kunnen doen gelden, aan de aanleg, de instandhouding en het gebruik van dergelijke werken in de weg kunnen worden gelegd.

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze.

Hoofdstuk

I

Algemene bepaling

Artikel

1

Hoofdstuk

II

Opheffing publiekrechtelijke belemmeringen

Artikel

2

Wanneer de aanleg, de instandhouding of het gebruik van een werk ten behoeve van de landsverdediging in strijd zou komen met een bepaling van enig Koninklijk besluit, of van enige verordening kunnen Wij op voordracht van Onze Minister van die bepaling ontheffing verlenen, indien Wij dit om redenen van spoed nodig achten.

Artikel

3

Artikel

4

Een voordracht, als in dit Hoofdstuk bedoeld, wordt niet gedaan dan in overeenstemming met Onze Minister, onder wiens verantwoordelijkheid de zorg berust voor het belang, ter behartiging waarvan de wet, het Koninklijk besluit of de verordening, waarvan moet worden afgeweken of waarbij de vergunning wordt gevorderd, is gegeven.

Hoofdstuk

III

Opheffing privaatrechtelijke belemmeringen

Artikel

5

Wanneer voor de aanleg, de instandhouding of het gebruik van een werk ten behoeve van de landsverdediging duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken en indien hetzij toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht niet mogelijk is, hetzij de toepassing van die wet naar het oordeel van Onze Minister ontoelaatbare vertraging voor die aanleg, die instandhouding of dat gebruik mede zou brengen, kan ieder die enig recht heeft ten aanzien van die zaken, behoudens recht op schadevergoeding, worden verplicht te gedogen, dat zodanig werk wordt aangelegd, in stand gehouden of gebruikt, indien naar het oordeel van Onze Minister de belangen van de rechthebbenden redelijkerwijze onteigening niet vorderen en in het gebruik van de zaken gerekend met de omstandigheden niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijze voor de aanleg, de instandhouding of het gebruik van het werk nodig is.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

7a

Vervallen

Artikel

8

Verplichtingen tot gedogen, opgelegd met toepassing van artikel 6 of 7, zijn mede van kracht voor de volgende rechthebbenden ten aanzien van de betrokken onroerende zaken.

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Ten behoeve van de aanleg, de instandhouding of het gebruik van werken ten behoeve van de landsverdediging hebben de daarmede belaste personen, behoudens verplichting tot schadevergoeding, toegang tot de percelen, met inbegrip van woningen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel

13

De aanleg, de instandhouding en het gebruik van werken ten behoeve van de landsverdediging en de andere handelingen en werkzaamheden, in dit Hoofdstuk bedoeld, moeten in dier voege worden uitgevoerd, dat in het gebruik van de onroerende zaken gerekend met de omstandigheden niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijze noodzakelijk is.

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Indien overschrijding van de termijnen, vermeld in de artikelen 9, 14 en 15, de betrokkenen redelijkerwijze niet kan worden aangerekend, wordt, indien het een verzoekschrift betreft, als bedoeld in artikel 14, ten aanzien van dat verzoekschrift en, indien het vorderingen betreft, als bedoeld in de artikelen 9 en 15, ten aanzien van die vorderingen, gehandeld als waren de termijnen niet overschreden.

Hoofdstuk

IV

Slotbepaling

Artikel

16a

Vervallen

Artikel

17

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize het Loo
JULIANA.
De Minister van Oorlog, C. STAF.
De Minister van Marine, C. STAF.
De Minister van Justitie, H. MULDERIJE.
De Minister van Binnenlandse Zaken, J. H. VAN MAARSEVEEN.
De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, TH. RUTTEN.
De Minister van Financiën, P. LIEFTINCK.
De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting, IN 'T VELD.
De Minister van Verkeer en Waterstaat, H. H. WEMMERS.
De Minister van Economische Zaken, VAN DEN BRINK.
De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, MANSHOLT.
De Minister van Sociale Zaken, A. M. JOEKES.
De Minister van Justitie, H. MULDERIJE.