Wet van 29 mei 1952, houdende nadere regelen met betrekking tot de pensioenaanspraken van bepaalde groepen van gewezen militairen van het Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger, alsmede van hun nagelaten betrekkingen

Wet pensioenvoorzieningen K.N.I.L.

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nadere regelen te stellen met betrekking tot de pensioenaanspraken van bepaalde groepen van gewezen militairen van het Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger, alsmede van hun nagelaten betrekkingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Het pensioen, waarop de militair, die op of na 27 December 1949 in vaste militaire dienst was bij het Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger en ingevolge artikel 32 van de "Regelingen betreffende militaire aangelegenheden", II, Hoofdstuk IV, gehecht aan de Overgangsovereenkomst, behorende bij de Mantelresolutie der Ronde Tafel Conferentie, werd geplaatst in vaste militaire dienst bij de Koninklijke landmacht, en op wie, indien deze plaatsing niet was geschied, artikel 39 dan wel artikel 40 van genoemde regelingen, II, Hoofdstuk V, van toepassing zou zijn geweest, recht kan doen gelden krachtens de Pensioenwet voor de landmacht 1922, zal niet minder bedragen dan het pensioen, waarop hij recht zou hebben kunnen doen gelden bij toepassing van genoemde artikelen 39 en 40.

Artikel

2

Artikel

3

Het bepaalde in artikel 2 onder 2° der Pensioenwet voor de landmacht 1922 is ook van toepassing ten aanzien van de militair, bedoeld in artikel 1, indien de verwonding, verminking, ziekten of gebreken zijn ontstaan, tot uiting gekomen of verergerd gedurende de dienst bij het Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger.

Artikel

4

De op 24 Juli 1950 tot het Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger behorende militairen, die op deze datum nog niet een van de bestemmingen, genoemd in artikel 32 van de "Regelingen betreffende militaire aangelegenheden", II, Hoofdstuk IV, gehecht aan de Overgangsovereenkomst, behorende bij de Mantelresolutie der Ronde Tafel Conferentie, hadden gevolgd - met uitzondering van diegenen, die buiten Indonesië verbleven en bestemd waren af te vloeien in het werelddeel waar zij zich op genoemde datum bevonden - en die met ingang van genoemde datum tijdelijk dienst verrichten bij de Koninklijke landmacht, worden, voor de toepassing van de Pensioenwet voor de landmacht 1922, geacht militairen van de Koninklijke landmacht te zijn zolang zij genoemde dienst verrichten.

Artikel

5

Indien de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 2, die overeenkomstig dat artikel zijn gepensionneerd krachtens de Militaire Weduwenwet 1922 dan wel de Pensioenwet voor de landmacht 1922, niettemin in een geldelijk nadeliger positie komen te verkeren dan die, in welke zij zouden hebben verkeerd, indien zij een pensioen dan wel een onderstand, direct of indirect ten laste van de begroting van Indonesië, zouden hebben genoten bij toepassing van de op 26 December 1949 geldende regelingen, zal daarin worden voorzien naar bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.

Artikel

6

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

7

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet pensioenvoorzieningen K.N.I.L.".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Oorlog, C. STAF.
De Minister van Binnenlandse Zaken, BEEL.
De Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen a.i., BEEL.
De staatssecretaris voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, GÖTZEN.
De Minister van Justitie, H. MULDERIJE.