Wet van 22 april 1953, houdende voorschriften ter bestrijding van de runderhorzel

Runderhorzelwet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe wettelijke voorschriften tot bestrijding van de runderhorzel uit te vaardigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

Iedere houder van runderen is verplicht alle larven van runderhorzelvliegen, welker aanwezigheid bij die runderen door bulten of andere uiterlijke kentekenen blijkt, te doden, of te doen doden.

Artikel

3

Het is verboden runderen in het weiland te brengen of toe te laten, indien deze runderen bulten of andere uiterlijke kentekenen vertonen, welke duiden op de aanwezigheid van larven van runderhorzelvliegen.

Artikel

4

Het is verboden runderen, op welke zich blijkens bulten of andere uiterlijke kentekenen larven van runderhorzelvliegen bevinden, aan te voeren op een markt, een keuring, een tentoonstelling, een openbare verkoping of op een soortgelijke tijdelijke verzamelplaats van rundvee.

Artikel

5

Artikel

6

De artikelen 76, 77, 85-88, 90, 91 en 96 der Veewet (Stb. 1920, 153) zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel

7

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, MANSHOLT.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.