Besluit van 20 juli 1953, tot vaststelling van regelen ter uitvoering van de Inkwartieringswet

Inkwartieringsbesluit

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Oorlog en van Marine van 30 Juni 1953, No. 3963;
Gelet op de Inkwartieringswet;
De Raad van State gehoord (advies van 7 Juli 1953, La. No. 17);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 17 Juli 1953, Nr. 380.394 BIJ/Nr. Minmar 329781/249071;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel

2

In dit besluit wordt mede verstaan onder:

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Zo min mogelijk worden verstrekkingen gevorderd, waardoor de uitoefening van de openbare eredienst en de werkzaamheden in het belang van de gezondheidszorg, alsmede die van instellingen van weldadigheid en van sociale instellingen worden belet of belemmerd.

Artikel

6

Hoofdstuk

II

Inkwartiering en onderhoud

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

7

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de commandant: de officieren van de zee-, land- en luchtstrijdkrachten, bedoeld in het eerste en vierde lid van artikel 28 der wet, alsmede voor wat betreft de eerste afdeling en de tweede paragraaf van de derde afdeling van dit hoofdstuk, degenen die krachtens artikel 6 der wet bevoegd zijn een aanvraag te richten tot de burgemeester;

  • b.

    zomer: het tijdvak van 1 Mei-1 October;

  • c.

    winter: het tijdvak van 1 October-1 Mei.

Artikel

8

In de hierna volgende bepalingen van dit hoofdstuk worden onder officier mede begrepen de adjudant-onderofficier en de onderofficier met een daaraan gelijkgestelde of hogere rang.

Artikel

9

In ruimten, welke krachtens dit hoofdstuk verwarmd moeten zijn, dient de temperatuur tenminste 16° Celsius te bedragen.

Artikel

10

De in dit hoofdstuk vermelde verstrekkingen worden alleen verschaft op de wijze en in de mate als door de commandant wordt aangevraagd of gevorderd.

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Afdeling

2

Individuele inkwartiering

Artikel

14

Artikel

15

Voor opper- of vlagofficieren, alsmede voor door Onze Minister aangewezen hoofdofficieren, wordt zo mogelijk boven de in artikel 14 omschreven verstrekking nog verschaft een behoorlijk verlichte en des winters ook verwarmde werkkamer, voorzien van de nodige meubelen, waaronder een tafel en enige stoelen. Alsdan behoeft de in artikel 14 bedoelde kamer niet verwarmd te zijn.

Artikel

16

Afdeling

3

Collectieve Inkwartiering

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

17

§

2

Anders dan in buitengewone omstandigheden

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

In geval van collectieve inkwartiering worden de in arrest gestelde militairen ondergebracht in bestaande arrestantenlokalen.

Artikel

22

Artikel

23

Voor de stalling van paarden dient beschikbaar te worden gesteld een ruimte van tenminste 1.50 m breedte en 3 m lengte per paard in stallen of daartoe geschikte gebouwen.

§

3

Buitengewone omstandigheden, welke gevaar opleveren voor de uit- of inwendige veiligheid van de Staat

Artikel

24

In geval van buitengewone omstandigheden, welke gevaar opleveren voor de uit- of inwendige veiligheid van de Staat, dienen boven de verstrekkingen genoemd in de vorige paragraaf ten behoeve van de collectief ingekwartierde militairen nog verschaft te worden:

  • a.

    dekens, handdoeken en zeep;

  • b.

    lokalen geschikt tot het geven van theorie en voor ontspanning, voorzien van tafels en stoelen of banken;

  • c.

    gymnastieklokalen, bad- en zweminrichtingen en terreinen voor exercitie en beoefenen van sport gedurende tijdsruimten per week, door de commandant in overeenstemming met de burgemeester te bepalen;

  • d.

    daartoe geschikte gebouwen of gedeelten van gebouwen voor het inrichten van een ziekenverblijf, met het nodige meubilair en inventaris;

  • e.

    lokalen geschikt tot het onderbrengen van arrestanten.

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

De commandant kan boven de verstrekkingen omschreven in dit hoofdstuk, doch binnen de grenzen bij artikel 3 der wet bepaald, nog meer verstrekkingen vorderen of aanvragen, welke hij nodig oordeelt ter voorziening in de behoeften aan inkwartiering en onderhoud.

Afdeling

4

Voeding

Artikel

28

Voor de voeding van militairen dienen te worden verschaft:

  • a.

    bereide spijzen en dranken;

  • b.

    grondstoffen en onbereide spijzen en dranken;

  • c.

    gereedschappen en middelen tot het bereiden en nuttigen van spijzen en dranken.

Artikel

29

Artikel

30

De onder c van artikel 28 bedoelde verstrekking houdt in het beschikbaarstellen van keukens, brandstoffen, kook-, bak- en braadtoestellen, pannen en overige keukengereedschappen, alsmede borden, lepels, vorken, messen en drinkglazen of bekers.

Artikel

31

Zonodig worden terreinen tot het plaatsen van veldkeukens beschikbaar gesteld, alsmede gereedschappen en materialen voor het inrichten van zodanige keukens.

Afdeling

5

Het register

Artikel

32

Vervallen

Artikel

33

Vervallen

Artikel

34

Vervallen

Artikel

35

Vervallen

Hoofdstuk

III

De voorbereiding van de vordering van gebouwen en terreinen

Artikel

36

Degene, die in opdracht van Onze Minister de maatregelen, bedoeld onder b van artikel 30 der wet, treft, pleegt terzake daarvan zoveel mogelijk overleg met de eigenaar of de gebruiker van het gebouw of het terrein, alsmede met de burgemeester van de gemeente, binnen welker grenzen het gebouw of het terrein is gelegen.

Hoofdstuk

IV

De algemene vordering in eigendom van motorrijtuigen

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

37

Artikel

38

In dit besluit wordt verstaan onder motorrijtuigen: rij- of voertuigen, bestemd om uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het rij- of voertuig zelf aanwezig, anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen met inbegrip van door zodanige rij- of voertuigen voort te bewegen aanhangwagens.

Artikel

39

Onder algemene vordering van motorrijtuigen in de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan de algemene vordering van motorrijtuigen die voor zover nodig ter uitvoering van de militaire taak ten tijde van de oproeping van reservisten dan wel van dienstplichtigen in geval van buitengewone omstandigheden wordt gehouden dan wel de vordering die op een later tijdstip ter aanvulling wordt gehouden.

Artikel

40

Artikel

41

De vorderingscommissaris-motorrijtuigen verdeelt ten behoeve van de voorbereiding van de algemene vordering het land in districten.

Artikel

42

Artikel

43

De burgemeester houdt aantekening van alle gegevens en opgaven, welke hij ingevolge de bepalingen van dit hoofdstuk ontvangt, op de hem door de vorderingscommissaris-motorrijtuigen verstrekte kaarten of lijsten.

Artikel

44

Degene, op wie krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk de verplichting rust tot bekendmaking, zal ook met andere dan de in die bepalingen genoemde middelen, welke hem ten dienste staan, de bekendmaking bevorderen.

Afdeling

2

De registratie

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

De in het vorige artikel bedoelde verplichting houdt in, dat de houder van een motorrijtuig een ten gemeentehuize verkrijgbaar registratieformulier invult en binnen de in dat artikel genoemde termijnen ten gemeentehuize inlevert.

Artikel

48

Afdeling

3

De keuring

Artikel

49

De vorderingscommissaris-motorrijtuigen bepaalt welke geregistreerde motorrijtuigen moeten worden gekeurd en zendt aan elke burgemeester, voorzover het zijn gemeente betreft, een opgave daarvan. Bij elk motorrijtuig worden de naam en het adres van de houder aangetekend.

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

De keuringscommissaris maakt van de keuringen dagelijks een verslag op, hetwelk met de rapporten betreffende de op die dag gekeurde motorrijtuigen wordt toegezonden aan de vorderingscommissaris-motorrijtuigen.

Artikel

55

De burgemeester doet nagaan of alle motorrijtuigen verschenen zijn. Hij doet, zo dit niet het geval mocht zijn, een onderzoek instellen naar de redenen van het niet verschijnen, en stelt de keuringscommissaris van de resultaten van dit onderzoek in kennis.

Artikel

56

Motorrijtuigen, welke niet op de vastgestelde datum en plaats ter keuring zijn verschenen, zullen op een nader te bepalen plaats, dag en uur gekeurd worden.

Artikel

57

Een zelfde motorrijtuig wordt niet meer dan tweemaal per jaar gekeurd.

Artikel

58

De keuring geschiedt zoveel mogelijk per gemeente.

Artikel

59

De burgemeester van de gemeente, waar de keuring plaats heeft, stelt na overleg met de keuringscommissaris de nodige hulpmiddelen als tafels, stoelen en verlichtingsmiddelen ter beschikking ten behoeve van de keuring op de keuringsplaats.

Afdeling

4

De aanwijzing

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Afdeling

5

Vrijstelling

Artikel

63

Artikel

64

Afdeling

6

Mededelingen

Artikel

65

Afdeling

7

Treffen van voorzieningen

Artikel

66

Artikel

67

De keuringscommissaris stelt de burgemeester in kennis van de voorzieningen, welke aan motorrijtuigen uit zijn gemeente zijn aangebracht.

Artikel

68

Afdeling

8

De Algemene Vordering

Artikel

69

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

De vorderingscommissaris-motorrijtuigen stelt de burgemeester in kennis van de maatregelen welke getroffen moeten worden ten aanzien van de motorrijtuigen, welke na toepassing van het voorgaande artikel niet op de verzamelplaats in de gemeente zijn verschenen.

Artikel

76

Artikel

77

Artikel

78

Artikel

79

Indien te voorzien is, dat geen openbare middelen van vervoer aanwezig zullen zijn om degenen, die de motorrijtuigen op de plaats van bestemming hebben gebracht, naar hun woonplaats te doen terugkeren, draagt de burgemeester zorg voor de daartoe nodige vervoersmiddelen.

Artikel

80

Artikel

81

Afdeling

9

Proefvordering

Artikel

82

Afdeling

10

De algemene vordering in eigendom van motorrijtuigen waaraan geen voorbereiding is voorafgegaan

Artikel

82a

Hoofdstuk

IVA

De algemene vordering in eigendom van roerende zaken

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

82b

Onder roerende zaken in de zin van dit hoofdstuk zijn niet begrepen motorrijtuigen, behoudens die voor mechanisch grondverzet.

Artikel

82c

Artikel

82d

Artikel

82e

Degene op wie krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk de verplichting tot bekendmaking rust, zal ook met andere dan de in de betreffende bepalingen genoemde middelen, welke hem ten dienste staan, de bekendmaking bevorderen.

Afdeling

2

De registratie

Artikel

82f

Artikel

82g

Artikel

82h

Afdeling

3

De keuring

Artikel

82i

Artikel

82j

Artikel

82k

Afdeling

4

De aanwijzing

Artikel

82l

Afdeling

5

Vrijstelling

Artikel

82m

Artikel

82n

Afdeling

6

Mededelingen

Artikel

82o

Artikel

82p

De vorderingscommissaris zendt de in artikel 82l, tweede lid, bedoelde autoriteiten bericht, indien tengevolge van de krachtens artikel 82o gedane mededeling de lastgeving gewijzigd of ingetrokken wordt.

Afdeling

7

De algemene vordering

Artikel

82q

Artikel

82r

Artikel

82s

Artikel

82t

De inwoners aan wie een lastgeving ingevolge artikel 82l, eerste lid, is toegezonden, zijn verplicht zorg te dragen dat de in de lastgeving vermelde zaken bij aflevering voor direct gebruik gereed zijn.

Artikel

82u

De commandant van het onderdeel of de dienst waarvoor de gevorderde zaken bestemd zijn, controleert aan de hand van de hem verstrekte gegevens de hoedanigheid en de hoeveelheid van de ter aflevering aangeboden zaken.

Artikel

82v

Artikel

82w

Artikel

82x

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 82v en 82w kan de commandant of de burgemeester van de gemeente, waar de gevorderde zaken zich bevinden, namens Onze Minister, waar met betrekking tot de gevorderde goederen bestuursdwang toepassen.

Artikel

82y

Afdeling

8

De algemene vordering in eigendom van roerende zaken, waaraan geen voorbereiding is voorafgegaan

Artikel

82z

Hoofdstuk

V

Schadeloosstelling

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

83

Artikel

84

Artikel

85

De schadeloosstelling voor het voldoen aan een vordering in gebruik van een roerende zaak wordt, naar reden van de tijdsduur, vastgesteld op het bedrag van een redelijke afschrijving op de nieuwprijs van de zaak op het tijdstip van de vordering, welke afschrijving gebaseerd is op de levensduur van de zaak.

Artikel

86

Artikel

87

Artikel

88

Artikel

89

De vergoeding voor het voldoen aan een vordering tot het verrichten van enkele diensten, bedoeld in artikel 3 der wet, wordt vastgesteld op het daarvoor algemeen geldende tarief.

Artikel

90

De vergoeding voor het voldoen aan een vordering van een transport wordt vastgesteld op het daarvoor algemeen geldende tarief.

Artikel

91

De kosten, welke degene die aan een vordering heeft voldaan als rechtstreeks en onvermijdelijk gevolg van de vordering heeft moeten maken, worden boven de in de voorgaande artikelen bedoelde schadeloosstelling, voorzover zij geacht kunnen worden niet daarin begrepen te zijn, vergoed.

Artikel

92

Artikel

93

Bij de vaststelling van de schadeloosstelling worden de van overheidswege gegeven prijsvoorschriften in acht genomen.

Artikel

94

Onze Minister is bevoegd van de bepalingen van dit hoofdstuk, behoudens het voorgaande artikel, af te wijken in gevallen, waarin blijkt dat de toepassing van die bepalingen tot uitkomsten leidt welke aanzienlijk verschillen van het bedrag der werkelijk geleden schade. Alsdan wordt de schadeloosstelling vastgesteld op het geldelijk nadeel hetwelk is ontstaan als rechtstreeks gevolg van de vordering.

Afdeling

2

Tarieven

Artikel

95

Afdeling

3

Bijzondere bepalingen

Artikel

96

Artikel

97

De schadeloosstelling, bedoeld in artikel 48 der wet, wordt, voorzover deze betrekking heeft op motorrijtuigen, aan de hand van de gegevens van het rapport, bedoeld in artikel 53 dan wel artikel 82a, vierde lid, met overeenkomstige toepassing van artikel 84 vastgesteld op de vervangingswaarde op het tijdstip van de taxatie.

Artikel

98

Artikel

98a

Indien tengevolge van een keuring ter plaatse waar de zaken zich bevinden, als bedoeld in artikel 82i, eerste lid, schade is geleden, wordt op een daartoe strekkend verzoek een schadeloosstelling verleend.

Zo Onze Minister te dier zake een tarief heeft vastgesteld, wordt de schadeloosstelling vastgesteld overeenkomstig dat tarief.

Artikel

99

De als rechtstreeks en onvermijdelijk gevolg van de maatregelen, bedoeld in artikel 30 onder a en b van de wet, geleden schade en gemaakte kosten worden vergoed.

Artikel

100

Indien de burgemeester, dan wel de persoon die hem vervangt, optredend ter uitvoering van een hem bij dit besluit opgedragen taak, zich buiten zijn gemeente moet begeven, worden de noodzakelijk gemaakte reis- en verblijfkosten vergoed.

Artikel

101

De ingevolge de artikelen 79 en 81 noodzakelijk gemaakte kosten worden vergoed.

Artikel

102

De kosten, welke de gemeente ingevolge artikel 25 heeft gemaakt, worden vergoed.

Afdeling

4

De vaststelling en uitkering van de schadeloosstelling

Artikel

103

De vaststelling van de schadeloosstelling ingevolge het vierde lid van artikel 11 der wet geschiedt door de burgemeester met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk, met dien verstande dat schadeloosstellingen terzake van bedrijfsschade, welke meer bedragen dan een bedrag naar reden van € 2 270 per jaar, voorafgaande goedkeuring van Onze Minister behoeven.

Artikel

104

De vaststelling en uitkering van de schadeloosstelling ingevolge het derde lid van artikel 44 der wet geschiedt, voorzover zij niet strekt tot vergoeding van geleden bedrijfsschade, door daartoe door Onze Minister aangewezen officieren.

Artikel

105

Artikel

106

Vervallen

Artikel

107

Ter verkrijging van een schadeloosstelling voor bedrijfsschade of buitengewone waardevermindering, dan wel ter verkrijging van een vergoeding, bedoeld in de artikelen 91 en 99, dient de rechthebbende een verzoekschrift te richten tot Onze Minister.

Artikel

108

Artikel

108a

Artikel

108b

De schadeloosstelling ter zake van vordering van roerende zaken in eigendom, welke heeft plaatsgehad met toepassing van artikel 82z en zonder contante betaling, wordt aan degene van wie gevorderd is uitgekeerd ten gemeentehuize van de gemeente waar de gevorderde zaken zijn ingeleverd, tegen inlevering van de in het zevende lid van dat artikel bedoelde bon.

Artikel

109

Hoofdstuk

VI

Uitkering in geval van tijdelijke of blijvende vermindering van arbeidsgeschiktheid of overlijden

Artikel

110

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de getroffene: degene die, als gevolg van het voldoen aan een vordering krachtens de wet of de medewerking aan het voldoen, tijdelijk of blijvend verminderd arbeidsgeschikt is geworden;

  • b.

    de overledene: degene die, als gevolg van het voldoen aan een vordering krachtens de wet of de medewerking aan het voldoen, overleden is;

  • c.

    de nabestaande: elk der personen, bedoeld in de artikelen 36 en 37 van de Pensioenwet voor de landmacht 1922;

  • d.

    de inkomsten: de inkomsten welke de getroffene of de overledene uit de eigen arbeid rechtmatig genoot, met inbegrip van de in verband daarmede regelmatig toegevallen baten.

Artikel

111

Artikel

112

Geen uitkering zal worden toegekend voor zover de getroffene of de overledene een zodanige wijze van voldoening aan de vordering of vorm van medewerking heeft gekozen, dat daardoor onevenredige of nodeloze risico's geschapen zijn.

Artikel

113

Artikel

114

Artikel

115

Onze Minister is bevoegd de tijdelijke uitkering geheel of ten dele niet te verlenen, indien de getroffene:

  • a.

    weigert of nalaat inlichtingen te verschaffen, welke door Onze Minister nodig worden geoordeeld ter vaststelling van de tijdelijke uitkering;

  • b.

    weigert of nalaat zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek of geneeskundige contrôle, door Onze Minister nodig geoordeeld ter vaststelling van de mate van zijn verminderde arbeidsgeschiktheid;

  • c.

    weigert of nalaat zich voor observatie op te laten nemen in een ziekeninrichting, indien Onze Minister zulks nodig oordeelt ter vaststelling van de mate van zijn verminderde arbeidsgeschiktheid;

  • d.

    weigert of nalaat zich voor geneeskundige behandeling - uitgezonderd operatief ingrijpen - op te laten nemen in een ziekeninrichting, indien Onze Minister dit nodig oordeelt;

  • e.

    zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd.

Artikel

116

Artikel

117

Hoofdstuk

VII

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel

118

De Inspecteurs van 's Rijksbelastingen verschaffen de inlichtingen, welke Onze Minister nodig heeft voor de uitvoering van de bepalingen van dit besluit.

Artikel

119

Het Koninklijk besluit van 10 November 1892, Stb. 253, wordt ingetrokken.

Artikel

120

De verplichtingen, welke op grond van de artikelen 43 M-71 M van het Koninklijk besluit van 10 November 1892, Stb. 253, zijn opgelegd, blijven van kracht totdat zij zijn vervangen door de verplichtingen krachtens het vierde hoofdstuk van dit besluit, dan wel zijn ingetrokken.

Artikel

121

Indien na de inwerkingtreding van dit besluit de maatregelen, bedoeld in de afdelingen 3-7 van het vierde hoofdstuk, nog niet zijn getroffen, kan niettemin een algemene vordering van motorrijtuigen in de zin van artikel 61 der wet plaats vinden, met dien verstande dat een lastgeving als bedoeld in artikel 62 aan de houders dient te zijn uitgereikt.

Artikel

122

Dit besluit kan worden aangehaald onder de titel "Inkwartieringsbesluit".

Artikel

123

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 Augustus 1953.

Onze Ministers van Oorlog, van Marine, van Binnenlandse Zaken en van Financiën zijn, ieder voor zoveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Oorlog en van Marine, C. STAF.
De Minister van Binnenlandse Zaken a.i., L. A. DONKER.
De Minister van Financiën, VAN DE KIEFT.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.