Wet van 7 augustus 1953, houdende voorzieningen met betrekking tot de immunisatie van militairen

Wet immunisatie militairen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is wettelijke voorzieningen te treffen met betrekking tot de immunisatie van militairen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Deze wet verstaat onder:

"Onze Minister": Onze Minister van Defensie;

"Immunisatie": zowel vaccinatie en revaccinatie tegen pokken als iedere andere inenting en herinenting.

Artikel

2

Onze Minister is tot 1 januari 1984 bevoegd militairen de verplichting op te leggen zich aan vaccinatie voor de eerste maal tegen pokken te onderwerpen.

Artikel

3

Artikel

4

De in de artikelen 2 en 3 bedoelde maatregelen vinden niet plaats dan met inachtneming van de door Onze Minister ter uitvoering van de wet gestelde regelen.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet immunisatie militairen".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Oorlog, C. STAF.
De Minister van Marine, C. STAF.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, J. G. SUURHOFF.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.