Besluit van 24 december 1953, tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4 van de Huurwet

Besluit bijzondere huurprijzen 1954

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Wederopbouw en Volkshuisvesting en van Economische Zaken van 8 December 1953, No. 1201624, afdeling Juridische Zaken;
Gelet op artikel 4 van de Huurwet (wet van 13 October 1950, Stb. K 452, gewijzigd bij de wet van 24 December 1953, Stb. 580;
De Raad van State gehoord (advies van 15 December 1953, No. 39);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 22 December 1953, No. 1218962, afdeling Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder Onze Minister:

Onze Minister met de zorg voor de zaken van de volkshuisvesting belast.

Artikel

2

Vervallen

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

In afwijking van het bepaalde in artikel 3 van de Huurwet is de huurprijs van een op of na 5 Mei 1945 tot stand gekomen gebouwde onroerende zaak, indien en zolang terzake van de bouw of exploitatie niet van overheidswege in enigerlei vorm financiële middelen zijn onderscheidenlijk subsidie is verstrekt: de huurprijs, welke partijen zijn overeengekomen of zullen overeenkomen.

Artikel

5

Artikel

5a

Artikel 5, eerste en tweede lid, wordt ieder jaar met ingang van 1 juli in die zin gewijzigd dat daarin de aanduiding van het laatst verstreken kalenderjaar wordt vervangen door het jaartal in arabische cijfers van het jaar waarin de wijziging plaatsvindt.

Artikel

6

In afwijking van het bepaalde in artikel 3 van de Huurwet is de huurprijs van een woonschip: de huurprijs, welke partijen zijn overeengekomen of zullen overeenkomen.

Artikel

7

In afwijking van het bepaalde in artikel 3 van de Huurwet is de huurprijs van een gebouwde onroerende zaak die een zelfstandige woning vormt en die voor een korte termijn wordt verhuurd met de klaarblijkelijke bedoeling dat de huurder daarin niet zijn hoofdverblijf houdt: de huurprijs, welke partijen zijn overeengekomen of zullen overeenkomen.

Artikel

8

In afwijking van het bepaalde in artikel 3 van de Huurwet is de huurprijs van een gebouwde onroerende zaak die niet een zelfstandige woning vormt en die, hetzij voor één korte termijn, hetzij voor twee of meer niet aaneensluitende korte termijnen wordt verhuurd: de huurprijs, welke partijen zijn overeengekomen of zullen overeenkomen.

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

De krachtens het bepaalde in de artikelen 9 en 10 verhoogde huurprijs kan worden gevorderd van de eerste dag af volgende op het einde van de betalingstermijn, waarin de vernieuwingen of verbeteringen zijn tot stand gekomen.

Artikel

12

Indien een gebouwde onroerende zaak op of na 1 januari 1954 wordt verbouwd geldt als huurprijs van de door verbouwing ontstane gebouwde onroerende zaak die van een vergelijkbare onroerende zaak. Deze huurprijs kan gedurende een termijn van dertien jaren worden verhoogd met 10% 's jaars van een door Onze Minister vast te stellen gedeelte der verbouwingskosten, voor zover deze kosten het redelijke en gebruikelijke niet overschrijden. Het bepaalde in artikel 9, tweede lid, vindt overeenkomstige toepassing.

Artikel

13

Indien op of na 1 Januari 1954 een gebouwde onroerende zaak met een gewijzigde bestemming wordt verhuurd en tengevolge van deze wijziging van bestemming de brandgevaarlijkheid van die gebouwde onroerende zaak is toegenomen, kan de huurprijs worden verhoogd met de stijging der brandassurantiekosten van die gebouwde onroerende zaak en van de belendende gebouwde onroerende zaken, voor zover deze stijging aan de verhuurder in rekening wordt gebracht en voor zover zij niet wordt veroorzaakt door een verhoging van de verzekerde sommen op of na de datum van de inwerkingtreding van de Huurwet.

Artikel

14

Indien op of na 1 Januari 1954 een gebouwde onroerende zaak wordt gesplitst in twee of meer gebouwde onroerende zaken en ten behoeve van deze splitsing technische voorzieningen zijn aangebracht, kan de huurprijs van de nieuw ontstane gebouwde onroerende zaken gedurende een termijn van dertien jaren worden verhoogd met 10% 's jaars van een door Onze Minister te bepalen gedeelte van de kosten dezer technische voorzieningen, voor zover deze kosten het redelijke en gebruikelijke niet overschrijden. Het bepaalde in artikel 9, tweede lid, vindt overeenkomstige toepassing.

Artikel

15

Indien op of na 1 Januari 1954 een gebouwde onroerende zaak wordt gesplitst in twee of meer gedeelten welke niet elk afzonderlijk als een gebouwde onroerende zaak kunnen worden aangemerkt en ten behoeve van deze splitsing technische voorzieningen zijn aangebracht, kan de huurprijs van de gebouwde onroerende zaak gedurende een termijn van dertien jaren worden verhoogd met 10% 's jaars van de kosten dezer technische voorzieningen, voor zover deze kosten het redelijke en gebruikelijke niet overschrijden en voor zover zij ten laste van de verhuurder komen.

Artikel

16

Onze Minister kan, indien in de gevallen bedoeld in de artikelen 12, 14 en 15 een geringere verhoging dan die, berekend naar 10% 's jaars aan de huurder in rekening zal worden gebracht, toestaan dat de in de genoemde artikelen bepaalde termijn dienovereenkomstig wordt verlengd. Onze Minister kan voorts toestaan, dat een grotere verhoging aan de huurder in rekening wordt gebracht, mits de in de vorengenoemde artikelen bepaalde termijn dienovereenkomstig wordt verkort.

Artikel

17

Onze Minister kan de huurprijs van een gebouwde onroerende zaak bij beschikking nader vaststellen, indien de huurprijs van die gebouwde onroerende zaak kennelijk zeer aanzienlijk afwijkt van die van een vergelijkbare gebouwde onroerende zaak.

Artikel

18

Vervallen

Artikel

19

Artikel

20

Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit bijzondere huurprijzen 1954". Het treedt in werking op 1 Januari 1954.

Onze Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting a.i., J. ALGERA.
De Minister van Economische Zaken, J. ZIJLSTRA.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.