Wet van 30 september 1954, houdende instelling van een productschap voor margarine, vetten en oliën
Instellingswet Productschap voor Margarine, Vetten en Oliën
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel
2
1
Het productschap is ingesteld voor de ondernemingen, waarin:
margarine, vetten of oliën worden bereid of bewerkt;
margarine, vetten of oliën worden verwerkt tot producten, welke - al dan niet na verdere be- of verwerking - kunnen dienen tot menselijk voedsel;
de handel - met uitzondering van de aanvoer-, transito- en driehoekshandel - wordt uitgeoefend in:
copra of in het buitenland geteelde oliehoudende zaden, pitten, bonen of noten, met uitzondering van consumptiegrondnoten en cacaobonen,
margarine, vetten of oliën - met uitzondering van ongesmolten slachtvet - of daaruit verkregen producten, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, kunnen dienen tot menselijk voedsel.
2
In deze wet worden onder vetten en oliën verstaan plantaardige of dierlijke vetten en oliën, met uitzondering van melkvet en daaruit verkregen producten en cacaoboter, doch met inbegrip van vetzuren.
3
In deze wet, met uitzondering van artikel 3, wordt onder handel mede verstaan de werkzaamheid van tussenpersonen.
Artikel
3
Het bestuur van het produktschap bestaat uit 16 leden. Daarvan worden benoemd:
de oliefabricage, de olieraffinaderij, de spijsolie- en de hardingsindustrie |
2 leden |
2 leden |
de margarine-industrie |
1 lid |
1 lid |
de industrie van eetbare vetten |
1 lid |
1 lid |
de be- en verwerking van oliën en vetten, anders dan tot voedsel voor de mens, en het destructiebedrijf |
2 leden |
2 leden |
de groothandel en de werkzaamheden van tussenpersonen in oliën, vetten, oliezaden en margarine |
1 lid |
1 lid |
de detailhandel in margarine, spijsvetten en spijsoliën en de slagerij |
1 lid |
1 lid |
Artikel
4
1
Aan het productschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende onderwerpen:
-
a.
aangelegenheden, verband houdende met het economisch verkeer tussen verschillende stadia van voortbrenging en afzet, waaronder, indien of voorzover dit door Ons is bepaald, de prijzen begrepen zijn;
-
b.
de registratie van de ondernemingen, waarvoor het productschap is ingesteld;
-
c.
het verstrekken van de voor de vervulling van de taak van het productschap nodige gegevens;
-
d.
de voor de vervulling van de taak van het productschap nodige inzage van boeken en bescheiden en bezichtiging en opneming van bedrijfsmiddelen en voorraden van ondernemingen.
2
Als aangelegenheden, bedoeld in het voorgaande lid, onder a, worden niet aangemerkt:
-
a.
de vestiging, uitbreiding en stillegging van ondernemingen;
-
b.
de in- en uitvoer.
Artikel
5
Overtredingen van het bepaalde bij of krachtens een op grond van artikel 93, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Stb. 1950, K 22, sedert gewijzigd) vastgestelde verordening kunnen bij de verordening worden aangewezen als strafbare feiten.
Artikel
6
Bij een op grond van artikel 93, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie vastgestelde verordening kan worden bepaald, dat de bij of krachtens die verordening gestelde regelen mede andere dan de in artikel 102, eerste lid, van genoemde wet bedoelde natuurlijke en rechtspersonen binden, voor zover deze handelingen verrichten, die bedrijfsmatig in de ondernemingen, waarvoor het productschap is ingesteld, plegen te worden verricht.
Artikel
7
1
Verordeningen, waarbij krachtens artikel 126, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie een heffing wordt opgelegd tot een in die verordeningen vermeld ander doel dan dekking van de huishoudelijke uitgaven van het productschap, behoeven, in afwijking van het derde lid van dat artikel, de goedkeuring van Onze betrokken Ministers; zij worden terstond na vaststelling ter kennisneming aan de Sociaal-Economische Raad toegezonden.
Artikel
8
Voor de toepassing van deze wet en van de artikelen 94, 100, derde lid, en 104, tweede lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie ten aanzien van het productschap worden als Onze betrokken Ministers aangemerkt Onze Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening en, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, Onze Minister van Economische Zaken.
Artikel
9
Deze wet kan worden aangehaald als: Instellingswet Productschap voor Margarine, Vetten en Oliën.
Artikel
10
Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.