Artikel
1
1
Deze wet verstaat onder:
"Onze Minister": Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
"jagen": het opsporen, bemachtigen of doden van wild en het doen van pogingen daartoe;
"jachthouder": degene, die overeenkomstig het in de artikelen 4 en 6 bepaalde het gehele of gedeeltelijke genot heeft van de jacht;
"landbouw": akkerbouw, weidebouw, tuinbouw, bosbouw, teelt van griendhout, veeteelt, pluimveeteelt en visserij;
"grondgebruiker": degene, die gerechtigd is de grond te gebruiken, hetzij als eigenaar, hetzij krachtens een zakelijk recht, hetzij krachtens een pachtovereenkomst;
"jachtopzichter": degene, die is belast met de bescherming van de jachtbelangen van een jachthouder en buitengewoon opsporingsambtenaar is;
"kooiker": degene, die ingevolge artikel 39 als zodanig is geregistreerd;
"wildhandelaar": ieder, die als ondernemer handel drijft in wild;
"verzekerde": hij, wiens aansprakelijkheid overeenkomstig de bepalingen van deze wet is gedekt;
"benadeelde": hij die schade heeft geleden, welke grond oplevert voor toepassing van de artikelen 12a en 12b van deze wet alsmede zijn rechtverkrijgenden.
2
Deze wet begrijpt onder:
"grond": water;
"veld": stranden, schorren, gorzen, kwelders, slikken, wadden, binnenwateren en territoriale wateren, alsmede wegen en paden, voorzover deze geacht kunnen worden deel uit te maken van een tot jachtbedrijf bestemd of geschikt terrein;
"eieren": schalen van eieren;
"dood wild": dood wild en delen van wild al dan niet geprepareerd of op andere wijze geschikt gemaakt om duurzaam te worden bewaard;
"produkten van wild": al hetgeen afkomstig is van wild en al hetgeen geheel of gedeeltelijk is vervaardigd uit wild of uit delen daarvan alsmede alle goederen waarvan uit een begeleidend document, de verpakking, een merk of etiket of enige andere omstandigheid blijkt dat zij afkomstig zijn van of geheel of gedeeltelijk vervaardigd zijn uit wild of uit delen daarvan.