Artikel
1
Het Scheepvaartfonds 1955 wordt ingesteld voor een afzonderlijk beheer terzake van het gebruik door de Staat van door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen zeeschepen en het daarmede samenhangende vervoer.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Scheepvaartfonds 1955 wordt ingesteld voor een afzonderlijk beheer terzake van het gebruik door de Staat van door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen zeeschepen en het daarmede samenhangende vervoer.
De begroting is verdeeld in twee afdelingen, waarvan de eerste omvat de uitgaven en inkomsten der exploitatie en de tweede de kapitaalsuitgaven en -ontvangsten.
Tot de dienst van enig jaar behoren:
uitkeringen van en aan het Rijk en de andere inkomsten en uitgaven, welke op het beheer gedurende dat jaar betrekking hebben;
bedragen, waarvan bij afsluiting van die dienst bekend is, dat zij verschuldigd, onderscheidenlijk te vorderen zijn en welke op het beheer gedurende dat jaar betrekking hebben.
Tot de uitgaven van de eerste afdeling der begroting van het Scheepvaartfonds 1955 worden mede gerekend:
het bedrag der afschrijvingen;
een uitkering aan het Rijk wegens rente van het voor dekking der kapitaalsuitgaven opgenomen kapitaal;
een uitkering aan het Rijk tot een percentage van de waarde der bezittingen tegenover de risico's, welke door het Rijk worden gedragen;
een uitkering aan het Rijk ten bedrage van het voordelig saldo der exploitatie.
Tot de kapitaalsuitgaven worden gerekend:
de kosten van de aankoop, de bouw en de verbouwing van zeeschepen, alsmede de kosten van aankoop van duurzame gebruiksartikelen;
een uitkering aan het Rijk wegens aflossing op het verstrekte kapitaal, ten bedrage van de in het tweede lid onder b en c bedoelde ontvangsten.
Tot de kapitaalsontvangsten worden gerekend:
een uitkering van het Rijk ten bedrage van de in het eerste lid van dit artikel onder a bedoelde uitgaven;
het bedrag der afschrijvingen;
de opbrengst van vervreemde of overgedragen bezittingen, voorzover verkregen door uitgaven als bedoeld in het eerste lid onder a van dit artikel.
Onze Minister van Financiën stelt het percentage, bedoeld in artikel 5, eerste lid onder b, telkenmale voor een periode van drie jaar vast en dat, bedoeld in artikel 5, eerste lid onder c, voor een periode van één jaar.
Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tussen de bij de begrotingswet aangewezen artikelen van de eerste afdeling der begroting onderling af- en over te schrijven.
De Algemene Rekenkamer houdt toezicht op de juistheid der bedragen, welke ten laste van en ten bate van het fonds worden gebracht.
Zij onderzoekt de boeken, rekeningen, verantwoordingen, bewijsstukken en verdere bescheiden, zoals zij dit nodig acht voor het uitvoeren van de taak, haar bij de wet opgedragen.
De rekening van het Scheepvaartfonds 1955 wordt jaarlijks opgemaakt en vastgesteld met inachtneming van de voorzieningen ten aanzien van het beheer van het fonds als in deze wet opgenomen.
De inrichting der rekening geschiedt met inachtneming van de voorschriften, door Onze Minister van Financiën na overleg met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te stellen.
Onze Minister van Verkeer en Waterstaat zendt binnen drie maanden na afsluiting van de dienst deze rekening aan Onze Minister van Financiën ten onderzoek toe, die deze rekening binnen vijf maanden na afsluiting van de dienst aan de Algemene Rekenkamer ter goedkeuring toezendt onder bijvoeging van de opmerkingen, waartoe zijn onderzoek hem aanleiding heeft gegeven; hij doet van zijn opmerkingen mededeling aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
Het beheer der kasmiddelen van het Scheepvaartfonds 1955 wordt administratief afgescheiden van het beheer der overige kasmiddelen van het Rijk.
Voor zover ten aanzien van het beheer van het Scheepvaartfonds 1955 niet is voorzien in deze wet, is de Comptabiliteitswet, Stb. 1927, no. 259, van toepassing, met dien verstande, dat behoudens goedkeuring van Onze Minister van Financiën kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 27, 29, 31, 33 tot en met 38.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.