Artikel
1
1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
-
a.
«Onze Minister»: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
-
b.
«leidingwater»: water, bestemd om te drinken, te koken, voedsel te bereiden of andere huishoudelijke doeleinden, dat door een waterleidingbedrijf of een collectieve watervoorziening aan derden ter beschikking wordt gesteld;
-
c.
«drinkwater»: leidingwater, bestemd of mede bestemd om te drinken;
-
d.
«waterleidingbedrijf»:
-
1°.
een bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot openbare drinkwatervoorziening door levering van drinkwater aan verbruikers;
-
2°.
een bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot levering van drinkwater in het groot aan bedrijven als bedoeld onder 1°;
-
3°.
een bedrijf, zowel bestemd tot openbare drinkwatervoorziening door levering van drinkwater aan verbruikers, als tot levering van drinkwater in het groot aan bedrijven als bedoeld onder 1°;
-
1°.
-
e.
«publiekrechtelijke rechtspersoon»: staat, provincie, gemeente, waterschap of gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen;
-
f.
«gekwalificeerde rechtspersoon»:
-
1°.
publiekrechtelijke rechtspersoon;
-
2°.
naamloze of besloten vennootschap die voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
i.
in de statuten is bepaald dat de aandelen in zijn kapitaal uitsluitend middellijk of onmiddellijk worden gehouden door publiekrechtelijke rechtspersonen en
-
ii.
de vennootschap heeft zich niet verbonden de zeggenschap over het waterleidingbedrijf dat haar toebehoort of zal toebehoren, uit te oefenen of te doen uitoefenen tezamen met anderen dan een publiekrechtelijke rechtspersoon of een vennootschap als bedoeld in dit onderdeel;
-
i.
-
3°.
coöperatie waarvan de leden voldoen aan de voorwaarden, bedoeld onder 2°;
-
1°.
-
g.
«bestaand waterleidingbedrijf»: waterleidingbedrijf dat op 1 september 2000 drinkwater leverde, alsmede diens rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel voorzover deze een gekwalificeerde rechtspersoon is;
-
h.
«distributiegebied»: het gebied waarbinnen de eigenaar van een waterleidingbedrijf bevoegd is tot levering van drinkwater aan verbruikers;
-
i.
«watervoorzieningswerken»: werken tot winning, opslag of overbrenging van water en daarmee rechtstreeks verband houdende werken en beschermingsvoorzieningen ten dienste van waterleidingbedrijven;
-
j.
«collectieve watervoorziening»:
-
1°.
landgebonden voorziening, niet zijnde een waterleidingbedrijf, voor de winning of behandeling van water, dat met behulp van een leiding of distributienet als leidingwater ter beschikking wordt gesteld;
-
2°.
voorziening voor de winning, behandeling of distributie van water dat als leidingwater ter beschikking wordt gesteld, die aanwezig is op een mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet;
-
1°.
-
k.
«collectief leidingnet»: leidingen, fittingen en toestellen, tijdelijk, doch anders dan ten behoeve van bevoorrading, of permanent aangesloten op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een collectieve watervoorziening, met behulp waarvan leidingwater aan derden ter beschikking wordt gesteld;
-
l.
«woninginstallatie»: leidingen, fittingen en toestellen, aangesloten op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een collectieve watervoorziening of op een collectief leidingnet, en deel uitmakend van een woning;
-
m.
«inspecteur»: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar;
-
n.
«de commissie»: de commissie, bedoeld in artikel 2.
2
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat onderdelen van deze wet niet van toepassing zijn met betrekking tot water dat uitsluitend bestemd is voor bij die maatregel aangegeven doeleinden, waarvoor de kwaliteit van het water niet van invloed is op de gezondheid van de betrokken verbruikers.
3
Indien de eigenaar van een waterleidingbedrijf niet zelf dit bedrijf exploiteert, wordt voor de toepassing van het in deze wet bepaalde onder eigenaar van een waterleidingbedrijf mede verstaan de exploitant van een zodanig bedrijf.
4
Deze wet is mede van toepassing op een collectieve watervoorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, onder 2°, aanwezig op een mijnbouwinstallatie gelegen in het Nederlandse deel van het continentaal plat.
4
Voor de toepassing van hoofdstuk IA wordt met een bestaand waterleidingbedrijf respectievelijk met een waterleidingbedrijf gelijkgesteld een bedrijf, genoemd in de bij deze wet behorende bijlage.