Wet van 18 juli 1957, houdende oprichting van een stichting ter bevordering van de voorziening in de behoefte van industriële ondernemingen aan risicodragend kapitaal

Wet Stichting Industrieel Garantiefonds

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, dat ten behoeve van de industrialisatie door het Rijk een stichting wordt opgericht ter bevordering van de voorziening in de behoefte van in Nederland gevestigde of te vestigen industriële ondernemingen aan risicodragend kapitaal;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Het Rijk is tegenover derden niet aansprakelijk voor andere geldelijke verplichtingen van de stichting dan die, voor de nakoming waarvan het garanties heeft verstrekt.

Artikel

4

De bepalingen van de Successiewet (Stb. 1859, 36) zijn ten aanzien van de stichting niet van toepassing.

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

Onze Minister van Economische Zaken verleent goedkeuring tot wijziging van de statuten of tot opheffing van de stichting niet dan na daartoe bij de wet te zijn gemachtigd.

Artikel

7

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet Stichting Industrieel Garantiefonds.

Artikel

8

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Economische Zaken, J. ZIJLSTRA.
De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, MANSHOLT.
De Minister van Financiën, HOFSTRA.
De Minister van Justitie a.i., STRUYCKEN.