Besluit van 12 december 1957, houdende toepassing van artikel 5, eerste lid, van de Wet bescherming bevolking (Stb. 1952, 404) ten aanzien van de gasbedrijven en de elektriciteitsbedrijven
Besluit bescherming gas- en elektriciteitsbedrijven
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie en van Economische Zaken van 13 augustus 1957, Directie Openbare Orde en Veiligheid, Afdeling Algemene Zaken, Bureau Juridische Zaken, nr. 10142;
De Raad van State gehoord (advies van 1 oktober 1957, nr. 27);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie a.i. en van Economische Zaken van 15 oktober 1957, Directie Openbare Orde en Veiligheid, Afdeling Algemene Zaken, Bureau Juridische Zaken, nr. 10351;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel
1
Dit besluit verstaat onder:
gasbedrijf: ieder bedrijf of bedrijfsgedeelte, welks werkzaamheid uitsluitend of in hoofdzaak bestaat in het leveren van gas ten behoeve van de openbare gasvoorziening dan wel in het anderszins deelnemen aan die gasvoorziening;
elektriciteitsbedrijf: ieder bedrijf of bedrijfsgedeelte, welks werkzaamheid uitsluitend of in hoofdzaak bestaat in het deelnemen aan de openbare elektriciteitsvoorziening;
Onze Ministers: Onze Ministers van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie en van Economische Zaken;
De ondernemer van een gasbedrijf of een elektriciteitsbedrijf regelt de bescherming van dat bedrijf. Hij richt een beschermingsorganisatie op en wijst het hoofd daarvan aan.
Artikel
3
1
De ondernemer stelt, na overleg met het hoofd bescherming bevolking, een beschermingsplan vast.
2
Het beschermingsplan dient te bevatten:
a.
een schema van de taakverdeling in de beschermingsorganisatie;
b.
een omschrijving van de door het personeel van het gasbedrijf of het elektriciteitsbedrijf te volgen gedragslijn in verschillende met de bescherming in verband staande omstandigheden;
c.
een omschrijving van de maatregelen, welke met betrekking tot de punten, vermeld in de bij dit besluit gevoegde bijlagen I en II, wanneer nodig, zullen worden getroffen.
Artikel
4
1
De ondernemer dient het in artikel 3 bedoelde beschermingsplan in binnen een door Onze Ministers te bepalen termijn en op een door hen te bepalen wijze ter verkrijging van een verklaring van geen bezwaar.
2
Het beschermingsplan is eerst van kracht, wanneer door Onze Ministers zodanige verklaring is afgegeven.
3
De ondernemer verstrekt de gegevens, welke Onze Ministers voor de beoordeling van het beschermingsplan nodig achten.
4
De afgifte van de verklaring wordt slechts geweigerd, indien naar het oordeel van Onze Ministers het beschermingsplan niet voorziet in een redelijke bescherming van het gasbedrijf of het elektriciteitsbedrijf.
5
Onze Ministers geven bij aangetekende brief van hun beslissing kennis aan de aanvrager. In geval van weigering van de verklaring vermelden zij, waarop hun oordeel is gegrond en geven zij mogelijkheden aan om de gerezen bezwaren te ondervangen.
Artikel
5
1
Indien een verklaring als bedoeld in artikel 4 is geweigerd, wijzigt de ondernemer het beschermingsplan, na overleg met het hoofd bescherming bevolking, rekening houdend met de opmerkingen van Onze Ministers.
Indien een beschermingsplan, waarvoor een verklaring van geen bezwaar is afgegeven, naar het oordeel van Onze Ministers niet langer voorziet in een redelijke bescherming van het betrokken gas- of elektriciteitsbedrijf, kunnen zij de ondernemer opdragen het beschermingsplan te wijzigen.
2
Onze Ministers geven bij aangetekende brief van hun beslissing kennis aan de ondernemer. Zij vermelden daarin, waarop hun oordeel gegrond is en geven mogelijkheden aan om de gerezen bezwaren te ondervangen.
3
Na ontvangst van de brief wijzigt de ondernemer het beschermingsplan na overleg met het hoofd bescherming bescherming bevolking, rekening houdend met de opmerkingen van Onze Ministers.
Onze Ministers kunnen bepalen, dat de ondernemer de ingevolge artikel 3, tweede lid, onder c, in het beschermingsplan omschreven maatregelen met betrekking tot de punten, vermeld in de bij dit besluit gevoegde bijlage I, moet treffen binnen een door hen te bepalen termijn.
Artikel
8
In geval de overheidsorganisatie van de bescherming bevolking hulp verleent aan de beschermingsorganisatie van een gasbedrijf of een elektriciteitsbedrijf behoudt het hoofd van laatstgenoemde organisatie de leiding bij de bescherming van het gasbedrijf of het elektriciteitsbedrijf.
Artikel
9
1
Onze Ministers kunnen vrijstelling of op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen van een of meer bepalingen van dit besluit.
2
De vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan vrijstellingen en ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel
10
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
11
Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit bescherming gas- en elektriciteitsbedrijven.
Artikel
12
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.
Onze Ministers van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie en van Economische Zaken zijn belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie,STRUYCKEN.
De Minister van Economische Zaken,J. ZIJLSTRA.
De Minister van Justitie,SAMKALDEN
Bijlage
I
behorende bij het Besluit bescherming gas- en elektriciteitsbedrijven. (Stb. 1957, 580)
Alarmering
1.
Het aanbrengen van een alarminstallatie teneinde bij dreigend gevaar op duidelijk waarneembare wijze het op de terreinen en in de gebouwen aanwezige personeel en publiek te kunnen alarmeren.
2.
Het aanbrengen van een alarminstallatie teneinde het personeel, dat zo lang mogelijk op zijn post moet blijven, op bijzondere wijze te kunnen alarmeren.
3.
Het inrichten en bemannen van een waarnemingspost teneinde, wanneer nodig, de sub 2 bedoelde alarminstallatie in werking te kunnen stellen.
Verduistering
4.
Het voorkomen van lichtuitstraling.
Voorkoming en bestrijding van brand
5.
Het vormen van een brandweerorganisatie.
6.
Het bevorderen van een snelle brandmelding en oproeping van het brandweerpersoneel.
7.
Het zo mogelijk brandvrij maken van gebouwen en installaties.
8.
Het aanbrengen van brandladders en brandtrappen aan de daarvoor in aanmerking komende gebouwen.
9.
Het aanschaffen van het materiaal nodig voor de bestrijding van het begin van brand.
Bescherming van personeel
10.
Het inrichten in of bij de gebouwen van scherfvrije schuilgelegenheden, welke bij alarm tijdig en op ordelijke wijze door het aanwezige personeel en publiek kunnen worden bereikt.
11.
Het inrichten in de onmiddellijke nabijheid van de plaats van de werkzaamheden van bijzondere, scherfvrije en tegen instorting bestand zijnde schuilgelegenheden ten behoeve van het personeel, dat zo lang mogelijk op zijn post moet blijven.
Verbandposten
12.
Het inrichten van verbandposten, welke tevens zijn uitgerust voor het behandelen van verwondingen van het personeel tengevolge van beschadiging van bedrijfsinstallaties.
Reddingsploegen
13.
Het zodanig samenstellen van reddingsploegen, dat zoveel mogelijk met eigen personeel tot bevrijding van onder puin bedolvenen kan worden overgegaan. Bij deze ploegen dient de leiding te berusten bij een personeelslid met kennis van de bedrijfsinstallaties, terwijl tevens een lid welervaren dient te zijn op het gebied van E.H.B.O.
14.
Het uitrusten van de reddingsploegen óók met de bijzondere in het bedrijf nodige middelen voor het verlenen van hulp en voor het transport van gewonden.
Hersteldienst
15.
Het samenstellen van herstelploegen voor de verschillende onderdelen van het bedrijf voor het in zóverre herstellen of afsluiten dan wel afschakelen van beschadigde installaties en netgedeelten, dat de beschadiging geen gevaar kan opleveren.
16.
Het uitrusten dezer ploegen.
17.
Het voorzien in het nodige transport.
Opleiding en oefening der ploegen
18.
Het opleiden en oefenen van het personeel bedoeld onder 5, 13 en 15.
Samenwerking
19.
Het regelen van samenwerking met de overheidsorganisatie van de bescherming bevolking, met openbare bedrijven en diensten en met anderen.
Het onopvallend maken van daarvoor in aanmerking komende opstallen en bedrijfsinstallaties.
Bescherming van installaties
2.
Het aanbrengen van scherfvrije wanden en dekkingen tussen en boven belangrijke machines en apparaten.
3.
Het aanbrengen van metselwerkvullingen, dan wel scherfvrije en naar buiten scharnierende luiken bij raamopeningen van bedrijfsruimten.
4.
Het voorzien in scherfvrije versterking van muren en het plaatsen van scherfvrije wanden voor deur- en raamopeningen in ruimten voor belangrijke installaties en het aanbrengen van scherfvrije afsluitingen van openingen in scherfvrije wanden.
5.
Het maken van scherfvrije dekkingen bij daklichten.
6.
Het plaatsen van scherfvrije wanden om de in de openlucht opgestelde installaties en toestellen, welke van vitale betekenis zijn.
Bescherming van materiaal en reservedelen
7.
Het zodanig verspreid opslaan van materiaal dat de trefkans wordt verminderd en dit op de plaats van behoefte beschikbaar is.
8.
Het buiten het bedrijf opslaan van reservedelen voor vitale installaties van het bedrijf.