Besluit van 24 maart 1958, houdende vaststelling van het Inkomsten-vergoedingsbesluit-militairen
Inkomsten-vergoedingsbesluit-militairen
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers voor Defensie en van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie van 4 maart 1958, nr. 12.125;
De Raad van State gehoord (advies van 18 maart 1958, nr. 36);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 21 maart 1958, nr. 12.353;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel
1
Dit besluit verstaat onder:
a.
"minister": Onze Minister van Oorlog of, indien het een militair der zeemacht geldt, Onze Minister van Marine;
b.
"militair": de dienstplichtige of hij, die tot het reservepersoneel der krijgsmacht behoort;
c.
"werkelijke dienst": werkelijke dienst voor herhalingsoefeningen;
d.
"vergoeding": de vergoeding, omschreven in artikel 2.
Artikel
2
1
Heeft het verblijf in werkelijke dienst van een militair, die vóór zijn opkomst in werkelijke dienst tot de categorie loontrekkenden behoorde of tot die categorie kon worden gerekend te behoren, tot gevolg dat hij minder inkomsten geniet dan hij zou hebben genoten, indien hij niet in werkelijke dienst zou zijn geweest, dan wordt naar bij of krachtens dit besluit gestelde regelen een vergoeding uit 's Rijks kas toegekend.
2
Was een militair vóór zijn opkomst in werkelijke dienst anders dan als loontrekkende werkzaam, dan wordt naar bij of krachtens dit besluit gestelde regelen een vergoeding uit 's Rijks kas toegekend.
3
Aanspraak op vergoeding bestaat slechts, indien en voor zover de militair tijdens zijn verblijf in werkelijke dienst deswege militaire inkomsten geniet.
Artikel
3
1
Ten aanzien van de militair, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt als grondslag voor de berekening van het vergoedingsbedrag in aanmerking genomen het tegen het tijdstip van opkomst genoten bruto-loon. Tot het bruto-loon worden niet gerekend de kindertoelage of kinderbijslag en de geldelijke waarde van de vakantiebon.
2
Hebben de inkomsten van de militair vóór zijn opkomst regelmatig een enigszins wisselend karakter, dan wordt, bij het bepalen van de grondslag voor de berekening van het vergoedingsbedrag ten aanzien van het wisselend gedeelte der bruto-inkomsten het gemiddelde over de laatste 13 weken in aanmerking genomen.
3
Hebben de werkzaamheden van de militair een zodanig karakter, dat zijn inkomsten in een kalenderjaar sterk wisselen, dan worden als grondslag voor de berekening van het vergoedingsbedrag in aanmerking genomen de bruto-inkomsten, welke de militair vermoedelijk zou hebben genoten, ware hij niet in werkelijke dienst.
Artikel
4
Ten aanzien van de militair, bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt - ongeacht of een vervanger wordt gesteld - als grondslag voor de berekening van het vergoedingsbedrag in aanmerking genomen het bruto-loon, dat op het voor opkomst bepaalde tijdstip aan een vervanger van de militair zou mogen worden toegekend. Mocht hierin geen goede maatstaf voor het bepalen van bedoelde grondslag zijn gelegen, dan wordt daartoe in aanmerking genomen het bruto-loon, dat in een overeenkomstige of vergelijkbare functie door de militair in loondienst zou zijn genoten.
Artikel
5
1
Ingeval de militair, die tegen het voor zijn opkomst bepaalde tijdstip geen inkomsten genoot, aannemelijk maakt dat hij gedurende het tijdvak van zijn werkelijke dienst wèl inkomsten zou hebben genoten, wordt als grondslag voor de berekening van het vergoedingsbedrag in aanmerking genomen het bruto-loon, dat hij op het tijdstip, waarop hij zijn werkzaamheden zou hebben aangevangen, in loondienst zou hebben verdiend.
2
Ingeval de militair tegen het voor zijn opkomst bepaalde tijdstip een uitkering genoot krachtens enige sociale verzekering of voorziening, wordt als grondslag voor de berekening van het vergoedingsbedrag in aanmerking genomen het bruto-loon, dat hij op het voor opkomst bepaalde tijdstip in loondienst zou hebben kunnen verdienen.
Artikel
6
1
In de gevallen, omschreven in de artikelen 3 en 5, wordt - met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 - het vergoedingsbedrag vastgesteld op 80% van de voor die gevallen aangegeven grondslag, met dien verstande, dat het alsdan verkregen bedrag wordt verhoogd met de kindertoelage dan wel de kinderbijslag, welke de militair, ware hij niet in werkelijke dienst, zou hebben genoten.
2
Het bepaalde in het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gevallen, omschreven in artikel 4, met dien verstande, dat in die gevallen het vergoedingsbedrag wordt vastgesteld op 100% van de daarvoor aangegeven grondslag.
Artikel
7
1
Bij het bepalen van de grondslag voor de berekening van het vergoedingsbedrag worden niet in aanmerking genomen, niet regelmatig voorkomende bijverdiensten en inkomsten, welke op ongeoorloofde wijze zijn verkregen.
2
Voor zover de in de artikelen 3, 4 en 5 omschreven grondslagen het bedrag, bedoeld in artikel 26, zesde lid, juncto artikel 27 van de Algemene Ouderdomswet te boven gaan, blijft dit meerdere buiten aanmerking voor de berekening van het vergoedingsbedrag.
3
Bij de berekening van het vergoedingsbedrag wordt in mindering gebracht de toeslag, die aan de militair als ambtenaar in vaste of tijdelijke dienst dan wel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst van een overheidslichaam of semi-overheidslichaam, op zijn militaire inkomsten is gewaarborgd.
4
De minister bepaalt in welke gevallen een door hem vastgesteld gedeelte van de militaire inkomsten in mindering wordt gebracht bij de berekening van het vergoedingsbedrag.
Artikel
8
1
Het vergoedingsbedrag wordt per dag vastgesteld, waarna afronding naar boven plaats vindt tot een veelvoud van f 0,05.
2
Indien na de in het eerste lid bedoelde afronding het vergoedingsbedrag per dag minder dan f 0,25 zou bedragen, wordt geen vergoeding toegekend.
Artikel
9
1
De minister bepaalt:
a.
door wie, bij wie, op welke wijze en binnen welke tijd de aanvraag om vergoeding wordt gedaan;
b.
aan wie, op welke wijze en binnen welke tijd de uitbetaling van de toegekende vergoeding geschiedt.
2
Behoudens door de minister te bepalen uitzonderingen en in door hem te bepalen bijzondere gevallen, wordt geen vergoeding toegekend, indien de aanvraag niet binnen de vastgestelde tijd is gedaan.
Artikel
10
1
De berekening en de eventuele vaststelling en uitbetaling van de vergoeding geschieden, behoudens in door de minister te bepalen gevallen, door de burgemeester, die de minister daarvoor aanwijst.
2
De burgemeester overtuigt zich van de juistheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens.
3
De minister bepaalt de wijze waarop de burgemeester de uitbetaalde vergoedingsbedragen verantwoordt.
4
De minister kan omtrent een aanvraag om vergoeding een beslissing nemen, welke afwijkt van de door de burgemeester genomen beslissing.
Artikel
11
1
De minister stelt de burgemeester op aanvraag gelden ter beschikking voor de uitbetaling van de vergoeding.
2
Voor de uit hoofde van dit besluit gemaakte kosten ontvangt de burgemeester uit 's Rijks kas een tegemoetkoming ten bate van de gemeente.
Artikel
12
De aanspraak op vergoeding, welke niet in ontvangst wordt genomen binnen de door de minister vastgestelde tijd, gaat verloren voor zover de minister voor bijzondere gevallen niet anders bepaalt.
Artikel
13
De minister bepaalt, in welke gevallen en gedurende welke termijnen de vergoeding na de datum waarop geen aanspraak meer op vergoeding bestaat, nog geheel of voor een gedeelte kan worden doorbetaald.
Artikel
14
1
Is de vergoeding ten onrechte of is een te hoog bedrag aan vergoeding uitbetaald, dan vordert de burgemeester, tenzij de minister anders bepaalt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde gelden zo veel mogelijk op minnelijke wijze terug, of verleent de burgemeester met alle hem ten dienste staande middelen aan de minister medewerking bij zodanige terugvordering.
2
Terugvordering in rechte heeft plaats hetzij door de minister, hetzij door de burgemeester na verkregen machtiging van de minister.
3
In beide gevallen, bedoeld in het tweede lid, geschiedt de terugvordering voor rekening en risico van het Rijk.
Artikel
15
Dit besluit kan worden aangehaald onder de titel van "Inkomsten-vergoedingsbesluit-militairen".
Artikel
16
Dit besluit treedt in werking met ingang van 8 april 1958.
Onze Ministers van Oorlog, van Marine, van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie zijn, ieder voor zoveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.
Soestdijk
JULIANA.
De Minister voor Defensie,C. STAF.
De Minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie,STRUYCKEN.