Wet van 24 december 1958, houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering
Uitvoeringswet Rechtsvorderingsverdrag 1954
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorzieningen te treffen tot uitvoering van het op 1 maart 1954 te ’s-Gravenhage ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
A
Mededeling van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken
Artikel
1
Als de autoriteit, die, overeenkomstig de voorschriften van het verdrag zorg draagt voor de mededeling van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken, afkomstig uit een der Staten, waar het verdrag van kracht is, wordt aangewezen de officier van justitie bij de arrondissements-rechtbank binnen welker rechtsgebied de mededeling verlangd wordt.
Artikel
2
Oordeelt de officier van justitie, dat artikel 4 van het verdrag toepasselijk is, dan zendt hij de stukken onder opgaaf van redenen aan Onze Minister van Justitie, die, zo nodig na overleg met Onze Minister van Buitenlandse Zaken, beslist.
Artikel
3
Vervallen
Artikel
4
1
Om overeenkomstig de voorschriften van het verdrag een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk te doen mededelen in een der Staten, waar het verdrag van kracht is, wordt het exploit gedaan en het afschrift doorgezonden op de wijze, aangegeven bij artikel 55, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2
Behalve de vereisten, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor het exploit gesteld, zal daarbij worden vermeld het beroep of de maatschappelijke betrekking der partijen, zomede het adres van degene, aan wie de mededeling wordt verlangd. Tevens wordt daarin vermeld, dat het exploit overeenkomstig het verdrag moet worden medegedeeld, met opgave of verlangd wordt:
a.
eenvoudige afgifte;
b.
mededeling in de vorm, die in het land van bestemming is voorgeschreven voor het verrichten van soortgelijke mededelingen;
c.
mededeling, als sub b bedoeld, alléén voor het geval, dat eenvoudige afgifte niet mogelijk is; of
d.
mededeling in een bijzondere, in het exploit duidelijk aan te geven vorm.
In elk der laatste drie gevallen is het exploit vergezeld van een vertaling in een der talen, bedoeld bij artikel 3 van het verdrag; wordt bij het exploit een afzonderlijk stuk betekend, dan geldt hetzelfde omtrent dit stuk, zo het niet in een van die talen is gesteld. De vertaling moet voor overeenstemmend verklaard zijn door een beëdigd vertaler in het land van bestemming of door een beëdigd vertaler in Nederland.
3
Een tweede exemplaar van het exploit, alsmede van de in het voorgaande lid bedoelde stukken en vertalingen zal worden bijgevoegd.
Artikel
5
1
Onze Minister van Buitenlandse Zaken zendt de stukken aan de betrokken Nederlandse diplomatieke of consulaire ambtenaar. Is het exploit of het afzonderlijk stuk vergezeld van een vertaling in een der talen, bedoeld bij artikel 3 van het verdrag, dan verzoekt Onze genoemde Minister de diplomatieke of consulaire ambtenaar, zo de vertaling niet voor overeenstemmend is verklaard door een beëdigd vertaler in het land van bestemming, zelf die vertaling voor overeenstemmend te verklaren.
2
De diplomatieke of consulaire ambtenaar doet onverwijld de stukken, na, zo nodig, aan het bij de tweede zinsnede van het eerste lid van dit artikel bedoeld verzoek te hebben voldaan, aan de bevoegde autoriteit toekomen; de diplomatieke ambtenaar doet zulks door tussenkomst van de bevoegde consulaire ambtenaar.
Rogatoire Commissiën aan de Nederlandse rechter opgedragen
Artikel
6
1
Als de autoriteit, door welke, overeenkomstig de voorschriften van het verdrag, de uitvoering geschiedt van rogatoire commissiën, afkomstig uit de Staten, waar het verdrag van kracht is, wordt aangewezen de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de uitvoering, geheel of gedeeltelijk, moet plaatsvinden.
2
Moet de uitvoering binnen het gebied van meer rechtbanken geschieden, dan zendt de kantonrechter, door wie de rogatoire commissie, voor zoveel hem betreft, reeds is uitgevoerd, deze met de stukken onverwijld aan de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de uitvoering alsnog geschieden moet.
Artikel
7
Oordeelt de kantonrechter van de rechtbank, aan wie overeenkomstig de voorschriften van het verdrag de rogatoire commissie is toegezonden, dat de uitvoering niet door hem, doch door een kantonrechter van een andere rechtbank behoort te geschieden, dan zendt hij de commissie aan deze onder opgaaf van redenen. Bij geschil worden de stukken door de kantonrechter van de meest gerede rechtbank toegezonden aan Onze Minister van Justitie, die beslist.
Artikel
8
Onze Minister van Justitie kan een andere rechterlijke autoriteit dan de kantonrechter tot uitvoering der rogatoire commissie aanwijzen, in geval dit uitdrukkelijk door de bevoegde autoriteit van de Staat, uit welke de commissie afkomstig is, wordt verlangd.
Artikel
9
Wordt ingevolge artikel 7 of artikel 8 dezer wet de rogatoire commissie overgedragen of tot uitvoering daarvan een andere autoriteit aangewezen dan die, aan welke de toezending der commissie aanvankelijk geschiedde, dan wordt aan laatstgenoemde zo spoedig mogelijk van de overdracht of aanwijzing bericht gezonden door de autoriteit, aan welke de commissie is overgedragen of die tot uitvoering daarvan is aangewezen.
Artikel
10
Oordeelt de kantonrechter, door wie de uitvoering der rogatoire commissie zou behoren te geschieden, dat artikel 11, derde lid, sub 3°, van het verdrag toepasselijk is, dan zendt hij de commissie onder opgaaf van redenen aan Onze Minister van Justitie, die, zo nodig na overleg met Onze Minister van Buitenlandse Zaken, beslist.
Artikel
11
1
Rogatoire commissiën, waarvan de toezending niet is geschied overeenkomstig de voorschriften van het verdrag, worden door de autoriteit, die haar heeft ontvangen, onder opgaaf van redenen toegezonden aan Onze Minister van Buitenlandse Zaken.
2
Rogatoire commissiën, die niet voldoen aan de vereisten, in het verdrag gesteld, worden door de rechterlijke autoriteit, die haar heeft ontvangen, onder opgaaf van redenen, teruggezonden langs dezelfde weg als de toezending geschiedde.
Artikel
12
1
Indien personen, die ter zake van rogatoire commissiën moeten worden gehoord, niet vrijwillig verschijnen, geschiedt hun dagvaarding ten verzoeke van de autoriteit, die de commissie uitvoert.
in het geval, bedoeld in artikel 24 van het verdrag, de kosten, in het tweede lid van dat artikel genoemd.
C
Rogatoire commissieën door de Nederlandse rechter opgedragen
Artikel
15
1
Indien, overeenkomstig de voorschriften van het verdrag, door de Nederlandse rechter een rogatoire commissie wordt opgedragen aan de bevoegde autoriteit van een der Staten, waar het verdrag van kracht is, zendt de rechter de stukken aan Onze Minister van Buitenlandse Zaken.
2
Indien de rogatoire commissie vergezeld is van een vertaling in een der talen, bedoeld in artikel 10 van het verdrag, moet deze voor overeenstemmend verklaard zijn door een beëdigd vertaler in het land van bestemming of door een beëdigd vertaler in Nederland.
Artikel
16
De kosten, die door de betrokken vreemde Staat worden in rekening gebracht, vormen een deel der proceskosten, waaromtrent overeenkomstig artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de rechter uitspraak wordt gedaan.
Artikel
17
De rechter stelt bij zijn vonnis de dag vast, waarop de zaak weder ter rolle zal worden opgeroepen.
Artikel
18
De processen-verbaal van de uitvoering der rogatoire commissiën hebben gelijke kracht als die van de Nederlandse rechter.
D
Verhaal der proceskosten
Artikel
19
1
Als de autoriteit, die overeenkomstig artikel 19, derde lid, van het verdrag, bevoegd is tot afgifte der verklaring, dat de uitspraak ten aanzien der veroordeling in de kosten kracht van gewijsde zaak verkregen heeft, wordt aangewezen de voorzieningenrechter of kantonrechter die de veroordeling in de kosten heeft uitgesproken.
2
De in het voorgaande lid bedoelde verklaring wordt door die voorzieningenrechter of die kantonrechter gegeven op verzoek van de partij, die de uitvoerbaarverklaring verlangt, na vertoon van een expeditie der uitspraak.
Artikel
20
1
De partij, die de uitvoerbaarverklaring in een der Staten waar het verdrag van kracht is, verlangt, zendt aan Onze Minister van Justitie:
1°.
een rekest, houdende verzoek, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van het verdrag, gericht tot de bevoegde autoriteit van de Staat, waar de uitvoerbaarverklaring verlangd wordt;
2°.
een expeditie van de uitspraak;
3°.
een verklaring, ingevolge artikel 19 dezer wet afgegeven, dat de uitspraak ten aanzien der veroordeling in de kosten kracht van gewijsde zaak heeft verkregen.
2
De stukken in het voorgaande lid, sub 1° en 3° genoemd, zijn ieder vergezeld van een vertaling in een der talen, bedoeld in artikel 19, tweede lid, sub 3°, van het verdrag; van de uitspraak wordt een zodanige vertaling nopens het gedeelte, dat de beslissing bevat, overgelegd. De vertalingen moeten voor overeenstemmend verklaard zijn door een beëdigd vertaler in het land, waar de uitvoerbaarverklaring verlangd wordt, of door een beëdigd vertaler in Nederland.
Artikel
21
1
Onze Minister van Justitie zendt de stukken, in artikel 20 dezer wet genoemd, langs de weg, in artikel 18 van het verdrag vermeld, aan de bevoegde autoriteit van de Staat waar de uitvoerbaarverklaring verlangd wordt, onder bijvoeging van een bevestiging, overeenkomstig artikel 19, derde lid, van het verdrag, en een vertaling daarvan in een der talen, in artikel 19, tweede lid, sub 3°, van het verdrag. Deze vertaling is voor overeenstemmend verklaard door een beëdigd vertaler in het land, waar de uitvoerbaarverklaring verlangd wordt, of door een beëdigd vertaler in Nederland.
2
Indien niet voldaan is aan artikel 20 van deze wet, weigert hij de doorzending der stukken, echter niet, dan na getracht te hebben de naleving van dat artikel zoveel mogelijk te bevorderen.
Artikel
22
De uitvoerbaarverklaring van uitspraken overeenkomstig de voorschriften van het verdrag geschiedt in Nederland door de arrondissements-rechtbank van de woonplaats van degene, tegen wie de uitspraak is gewezen, of, zo van een woonplaats in Nederland niet blijkt, door de arrondissements-rechtbank, door Onze Minister van Justitie aan te wijzen.
Artikel
23
1
De arrondissements-rechtbank doet zo spoedig mogelijk uitspraak en zendt onverwijld expeditie van haar beschikking aan Onze Minister van Justitie, die deze langs diplomatieke weg aan de verzoekende partij doet toekomen.
2
Hetzelfde geldt in geval van beroep in cassatie voor de Hoge Raad.
Artikel
24
1
Beroep in cassatie van de afwijzende beschikking der arrondissements-rechtbank kan worden ingesteld door de verzoekende partij binnen twee maanden na de dag waarop de expeditie van die beschikking aan Onze Minister van Justitie is toegezonden.
2
De instelling van beroep in cassatie geschiedt door een daartoe strekkende schriftelijke mededeling aan Onze Minister van Justitie. Deze mededeling bevat de middelen, waarop het beroep steunt.
3
Onze Minister van Justitie stelt de griffier van de arrondissements-rechtbank, die de beschikking heeft gegeven, in kennis met het ingestelde beroep in cassatie. Tevens doet hij daarvan mededeling aan de Hoge Raad.
4
De griffier van de arrondissements-rechtbank, die de aangevallen beschikking heeft gegeven, doet de overgelegde stukken met een afschrift der afwijzende beschikking aan de Hoge Raad toekomen.
Artikel
25
1
Beroep in cassatie van de beschikking der arrondissements-rechtbank, waarbij de uitspraak is uitvoerbaar verklaard, kan worden ingesteld binnen veertien dagen na de betekening door een daartoe strekkende schriftelijke verklaring ter griffie van de arrondissements-rechtbank, die de beschikking heeft genomen.
2
De middelen, waarop het beroep steunt, worden in de verklaring opgenomen, of uiteengezet in een nader verzoekschrift, binnen veertien dagen na aantekening van het beroep te richten tot de Hoge Raad.
3
Binnen drie dagen geeft de griffier van de arrondissements-rechtbank, die de aangevallen beschikking heeft genomen, van dit beroep per aangetekende brief kennis aan de partij die het verzoek heeft gedaan, en zendt aan de Hoge Raad de overgelegde stukken met een afschrift van de aangevallen beschikking en van de aantekening van het beroep.
Artikel
26
Voor verzoekschriften tot uitvoerbaarverklaring van uitspraken overeenkomstig de voorschriften van het verdrag, alsmede voor verzoekschriften, ingevolge het voorgaande artikel tot de Hoge Raad te richten, wordt de medewerking van een procureur of advocaat niet vereist.
Artikel
27
Alle noodzakelijke kosten, ter zake van de uitvoerbaarverklaring van uitspraken overeenkomstig de voorschriften van het verdrag te maken, komen ten laste van de Staat.
E
Kosteloze rechtsbijstand
Artikel
28
Als de autoriteit in Nederland bevoegd om het bewijs van onvermogen af te geven of de verklaring van onvermogen voor zich te doen afleggen, als bedoeld in artikel 21 van het verdrag, met het oog op toelating tot het voorrecht van kosteloze rechtsbijstand in een van de Staten, waar het verdrag van kracht is, wordt aangewezen de burgemeester van de gewone verblijfplaats van de betrokkene of, bij gebreke daarvan, van zijn werkelijk verblijf.
Slotbepalingen
Artikel
29
In deze wet wordt onder "het verdrag" verstaan het op 1 maart 1954 te ’s-Gravenhage ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Trb. 1954, nr. 40).
Artikel
30
Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen datum.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.