Wet van 21 januari 1959, houdende instelling van een bedrijfschap voor de detailhandel in alcoholhoudende dranken
Instellingswet Bedrijfschap Detailhandel in Alcoholhoudende Dranken
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel
2
1
Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen, waarin wordt uitgeoefend het bedrijf van het kopen en, voor verbruik elders dan ter plaatse van verkoop, aan particulieren verkopen van sterkalcoholische dranken, al dan niet gezamenlijk met zwakalcoholische of alcoholvrije dranken.
2
Deze wet verstaat onder:
sterkalcoholische dranken: dranken, welke bij een temperatuur van 15° C. voor vijftien of meer volumen-procenten uit alcohol bestaan, met uitzondering van wijn;
zwakalcoholische dranken: bier, wijn, vruchtenwijn en andere alcoholhoudende dranken, voor zover deze laatste bij een temperatuur van 15° C. voor minder dan vijftien volumen-procenten uit alcohol bestaan.
Artikel
3
1
In afwijking van artikel 73, tweede lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Stb. 1950, K 22) komen voor aanwijzing tot het benoemen van bestuursleden van het bedrijfschap ook in aanmerking organisaties van werknemers, welke niet voldoen aan de in dat lid genoemde vereisten.
2
In afwijking van artikel 73, vierde lid, van genoemde wet kan het aantal door organisaties van werknemers te benoemen bestuursleden geringer zijn dan het door organisaties van ondernemers te benoemen aantal, met dien verstande, dat eerstbedoeld aantal niet minder dan twee derden van het laatstbedoelde kan bedragen.
Artikel
4
1
Aan het bedrijfschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende onderwerpen:
-
a.
het aanbieden en verstrekken van geschenken in de vorm van goederen of diensten;
-
b.
het geven van kortingen, welke niet uitsluitend verband houden met de jegens de afnemer verschuldigde prestatie;
-
c.
de aanduiding van de hoeveelheid van ten verkoop aangeboden artikelen;
-
d.
de beperking van de verlening van krediet aan afnemers;
-
e.
de registratie van de ondernemingen, waarvoor het bedrijfschap is ingesteld;
-
f.
het verstrekken van de voor de vervulling van de taak van het bedrijfschap nodige gegevens;
-
g.
de inzage van boeken en bescheiden en de bezichtiging en opneming van bedrijfsmiddelen en voorraden van ondernemingen, waarvoor het bedrijfschap is ingesteld, voor zover nodig voor het uitoefenen van toezicht op de naleving van verordeningen van het bedrijfschap of voor het verkrijgen van gegevens, welke in strijd met zodanige verordening niet zijn verstrekt.
2
Verordeningen betreffende de in het eerste lid, onder e-g, genoemde onderwerpen behoeven, instede van de in artikel 94 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie voorziene goedkeuring, die van de Sociaal-Economische Raad, tenzij reeds op grond van enige andere bepaling dier wet de goedkeuring van Onze betrokken Ministers is vereist.
Artikel
5
Overtredingen van een op grond van artikel 93, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie vastgestelde verordening kunnen bij die verordening worden aangewezen als strafbare feiten.
Artikel
6
1
Onverminderd het in het tweede en het vierde lid bepaalde worden de door het bedrijfschap krachtens artikel 126, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie op te leggen heffingen vastgesteld op grondslag van de in iedere onderneming, waarvoor het bedrijfschap is ingesteld, bij de uitoefening van het in artikel 2, eerste lid, bedoelde bedrijf bereikte, in geld uitgedrukte omzet. Het tarief van de heffingen kan voor verschillende in de heffingsverordening aangewezen groepen van ondernemingen of voor verschillende daarin aangewezen groepen van diensten verschillend zijn.
2
Een periodieke heffing kan ook, als basisheffing, worden opgelegd tot een bedrag, dat voor alle bij het drijven van een onderneming, waarvoor het bedrijfschap is ingesteld, geëxploiteerde verkoopplaatsen gelijk is.
3
Een verordening, waarbij een heffing wordt opgelegd op een in het eerste of het tweede lid bedoelde grondslag, houdt een vrijstelling in van het betalen van die heffing voor degenen, die een onderneming drijven, waarin, in een bij die verordening aangewezen tijdvak van een jaar, in de uitoefening van de detailhandel niet meer dan 1000 liter sterkalcoholische dranken met een gemiddelde consumptiesterkte van 35% is verkocht.
Artikel
7
Deze wet kan worden aangehaald als: Instellingswet Bedrijfschap Detailhandel in Alcoholhoudende Dranken.
Artikel
8
Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.