Besluit van 8 mei 1959, houdende regelen betreffende de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 5 van de Wet van 10 juli 1952 (Stb. 407) ter verzekering van het beschikbaar blijven van goederen voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden

Besluit ex artikel 5 Wet van 10 juli 1952, Stb. 407

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Economische Zaken, van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie en van Financiën van 30 augustus 1958, no. 32543 W.J.A.;
Gelet op artikel 5 van de wet van 10 juli 1952 (Stb. 407);
De Raad van State gehoord (advies van 4 november 1958, no. 33);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 29 april 1959, no. 871 W.J.A.;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Voor de toepassing van de artikelen 2, eerste lid, en 3 wordt als geïnvesteerd kapitaal aangemerkt:

  • a.

    indien het een goed betreft, dat is ingekocht of voortgebracht in de tijdsruimte van drie kalendermaanden, onmiddellijk voorafgaande aan de kalendermaand, waarin het geïnvesteerd houden van kapitaal een aanvang heeft genomen: de inkoopprijs, onderscheidenlijk de kostprijs;

  • b.

    indien het een goed betreft, dat vóór die tijdsruimte is ingekocht of voortgebracht: het gemiddelde van de prijzen, waartegen dergelijke goederen in de betrokken onderneming in die tijdsruimte zijn ingekocht of voortgebracht, dan wel, indien in de onderneming in die tijdsruimte geen inkoop of voortbrenging van dergelijke goederen heeft plaats gehad, het gemiddelde van de prijzen, waartegen dergelijke goederen in soortgelijke ondernemingen in die tijdsruimte zijn ingekocht, onderscheidenlijk voortgebracht.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Indien een rechthebbende als gevolg van het voldoen aan een bevel, krachtens artikel 2 van de wet gegeven ten aanzien van een aan een onderneming behorend goed, een verandering in of aan dat goed, in de toestand waarin of de plaats waar het zich bevindt, of in de wijze waarop het wordt gebruikt heeft moeten aanbrengen dan wel het aanbrengen van een dergelijke verandering heeft moeten gedogen, wordt hij, voor zover hij hierdoor schade lijdt en deze niet wordt vergoed krachtens enig voorgaand artikel, schadeloos gesteld door vergoeding:

  • a.

    van de kosten, gemaakt ter zake van het aanbrengen der verandering;

  • b.

    van de kosten, gemaakt ter zake van het na de intrekking van het bevel weer ongedaan maken van de verandering;

  • c.

    van de overige kosten, gemaakt ter zake van de verandering.

Artikel

8

Indien de bedrijfsuitoefening van een rechthebbende als gevolg van het voldoen aan een bevel, krachtens artikel 2 van de wet gegeven ten aanzien van een aan een onderneming behorend goed, wordt belet of belemmerd, wordt hij, voor zover hij hierdoor schade lijdt en deze niet wordt vergoed krachtens enig voorgaand artikel, schadeloos gesteld door vergoeding van het verschil tussen de ten gevolge van het voldoen aan het bevel gederfde bruto-opbrengst en bespaarde kosten.

Artikel

9

Indien een rechthebbende als gevolg van het voldoen aan een bevel, krachtens artikel 2 van de wet gegeven ten aanzien van een aan een onderneming behorend goed, een schade lijdt, waarmede in de voorgaande artikelen niet is rekening gehouden, wordt hij schadeloos gesteld met overeenkomstige toepassing, voor zover mogelijk, van die artikelen en overigens naar billijkheid.

Artikel

10

Indien een rechthebbende als gevolg van het voldoen aan een bevel, krachtens artikel 2 van de wet gegeven ten aanzien van een aan een onderneming behorend goed, een ander op geld waardeerbaar voordeel dan in artikel 3 bedoeld geniet of kan genieten, dan wel zodanig voordeel heeft kunnen genieten doch door zijn schuld niet heeft genoten, wordt, zo ter vergoeding van een als gevolg van het voldoen aan dat bevel door de rechthebbende geleden schade nog een schadeloosstelling moet worden vastgesteld, bij die vaststelling het bedrag van dat voordeel verrekend.

Artikel

11

Indien een rechthebbende, aan wie een schadeloosstelling krachtens enig voorgaand artikel toekomt, dan wel een ander, aan wie deze schadeloosstelling uiteindelijk, middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk, ten goede komt, naar het oordeel van degene, die de schadeloosstelling vaststelt, een mogelijkheid, die hij heeft gehad om de schade te beperken, niet heeft benut, wordt bij de vaststelling van de schadeloosstelling het bedrag, tot hetwelk beperking van de schade mogelijk ware geweest, verrekend.

Artikel

12

Indien een rechthebbende schade lijdt als gevolg van het voldoen aan een bevel, krachtens artikel 2 van de wet gegeven ten aanzien van een goed, dat behoort aan een onderneming, die in economisch opzicht een geheel vormt met een of meer andere ondernemingen, doch deze laatste als rechtstreeks gevolg van het voldoen aan het bevel een voordeel hebben genoten, wordt, zo ter vergoeding van een als gevolg van het voldoen aan dat bevel door de rechthebbende geleden schade nog een schadeloosstelling moet worden vastgesteld, bij die vaststelling het bedrag van dat voordeel verrekend.

Artikel

13

Indien een rechthebbende schade lijdt als gevolg van het voldoen aan een bevel, krachtens artikel 2 van de wet gegeven ten aanzien van een ander dan een aan een onderneming behorend goed, wordt hij schadeloos gesteld met overeenkomstige toepassing, voor zover mogelijk, van de voorgaande artikelen en overigens naar billijkheid.

Artikel

13a

Artikel

14

Artikel

15

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.

Onze Ministers van Economische Zaken, van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie en van Financiën zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Economische Zaken, J. ZIJLSTRA.
De Minister van Binnenlandse Zaken, E. H. TOXOPEUS.
De Minister van Financiën a.i., J. ZIJLSTRA.
De Minister van Justitie, A. C. W. BEERMAN.