Artikel
1
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doet van iedere door Ons gedane benoeming tot lid of plaatsvervangend lid van de Sociaal-Economische Raad mededeling aan de voorzitter van dat lichaam.
Hebben goedgevonden en verstaan:
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doet van iedere door Ons gedane benoeming tot lid of plaatsvervangend lid van de Sociaal-Economische Raad mededeling aan de voorzitter van dat lichaam.
Een organisatie, die Wij overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de Wet op de Sociaal-Economische Raad hebben aangewezen tot het benoemen van een of meer leden van de Sociaal-Economische Raad, doet van iedere door haar gedane benoeming mededeling aan de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad.
Indien twee of meer organisaties zijn aangewezen tot het gezamenlijk benoemen van een of meer leden van de Sociaal-Economische Raad geschieden de mededelingen, bedoeld in het eerste en in het tweede lid, hetzij door elke aangewezen organisatie afzonderlijk, hetzij door of namens alle aangewezen organisaties gezamenlijk.
De voorzitter van de Sociaal-Economische Raad maakt een ingevolge de artikelen 1 en 2 te zijner kennis gebrachte benoeming onverwijld bekend. Hij doet de benoemde daarbij een formulier toekomen voor de in het tweede lid bedoelde verklaring.
Binnen drie weken na de verzending van deze mededeling bericht de benoemde schriftelijk aan de voorzitter of hij de benoeming aanneemt. Indien hij de benoeming aanneemt legt hij daarbij een schriftelijke verklaring over, volgens een door Onze in artikel 1 bedoelde Minister vastgesteld model, dat hij voldoet aan de eisen gesteld in artikel 5 van de Wet op de Sociaal-Economische Raad en dat hij geen functies vervult genoemd in artikel 1 van Ons besluit van 22 september 1955, houdende regelen omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Sociaal-Economische Raad met enige andere werkzaamheden (Stb. 1955, 455).
De voorzitter van de Sociaal-Economische Raad deelt binnen een week na afloop van de in artikel 3, tweede lid, genoemde termijn aan Onze in artikel 1 bedoelde Minister, onderscheidenlijk aan de betrokken organisatie schriftelijk mede, of de benoemde de benoeming heeft aangenomen. Indien de benoeming door twee of meer organisaties gezamenlijk is gedaan, geschiedt deze mededeling aan elk dier organisaties afzonderlijk.
De algemeen secretaris van de Sociaal-Economische Raad doet mededeling van het aannemen van een benoeming tot lid of plaatsvervangend lid van de raad in de Staatscourant. De mededeling vermeldt de organisatie, onderscheidenlijk de organisaties, welke de benoeming heeft, onderscheidenlijk hebben verricht.
Van het ontslag of het overlijden van een door Ons benoemd lid of plaatsvervangend lid van de Sociaal-Economische Raad doet de voorzitter van dat lichaam binnen een week nadat hij daarvan kennis heeft gekregen schriftelijk mededeling aan Onze in artikel 1 bedoelde Minister.
Van het ontslag of het overlijden van een lid of een plaatsvervangend lid van de Sociaal-Economische Raad, benoemd door een door Ons aangewezen organisatie, doet de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad binnen een week nadat hij daarvan kennis heeft gekregen schriftelijk mededeling aan de betrokken organisatie. Indien degene, die ontslag genomen heeft of overleden is, door twee of meer organisaties gezamenlijk was benoemd, geschiedt de mededeling aan elk dier organisaties afzonderlijk.
Het lid of plaatsvervangend lid van de Sociaal-Economische Raad dat na het aannemen van zijn benoeming ophoudt te voldoen aan de eisen gesteld in artikel 5 van de Wet op de Sociaal-Economische Raad, geeft hiervan onverwijld schriftelijk kennis aan de raad.
Het in het eerste lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het lid of plaatsvervangend lid van de Sociaal-Economische Raad, dat na het aannemen van zijn benoeming een aanvang maakt met de vervulling van een functie, genoemd in artikel 1 van Ons besluit van 22 september 1955, houdende regelen omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Sociaal-Economische Raad met enige andere werkzaamheden (Stb. 1955, 455).
Van een kennisgeving, als bedoeld in artikel 6, doet de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad binnen een week schriftelijk mededeling aan Onze in artikel 1 bedoelde Minister, indien het een door Ons benoemd lid of plaatsvervangend lid van de Sociaal-Economische Raad betreft, en in andere gevallen aan de organisatie, die de betrokkene heeft benoemd. Indien de betrokkene door twee of meer organisaties gezamenlijk was benoemd, geschiedt de in de vorige volzin bedoelde mededeling aan elk dier organisaties afzonderlijk. Artikel 5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Een mededeling, als in het vorige lid bedoeld, wordt gedaan door het dagelijks bestuur van de Sociaal-Economische Raad, wanneer de in artikel 6 bedoelde kennisgeving ten onrechte achterwege is gelaten of de ingevolge artikel 3, tweede lid, overgelegde verklaring geheel of gedeeltelijk onjuist is.
Indien een door Ons aangewezen organisatie niet binnen drie maanden na haar aanwijzing en vervolgens uiterlijk vier weken vóór het begin van iedere zittingsperiode van de Sociaal-Economische Raad, een aantal mededelingen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, overeenkomende met het aantal door haar te benoemen leden of bestuursleden, heeft doen toekomen aan de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad, stelt deze Onze in artikel 1 bedoelde Minister daarvan onverwijld in kennis.
Hetzelfde doet de voorzitter, indien een organisatie hem niet binnen vier weken, nadat hij haar heeft bericht, dat een door haar benoemd lid of bestuurslid zijn benoeming niet heeft aangenomen, of nadat hij of het dagelijks bestuur van de Sociaal-Economische Raad haar een mededeling heeft doen toekomen op grond van de artikelen 5 of 7 van dit besluit , een nieuwe kennisgeving, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, heeft gedaan.
In de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan Onze in artikel 1 bedoelde Minister het benoemingsrecht van de betrokken organisatie schorsen. Behoudens eerdere opheffing vervalt de schorsing indien niet binnen zes maanden nadat de schorsing is bekendgemaakt een koninklijk besluit als bedoeld in het vierde lid is genomen.
Tenminste zes maanden vóór het begin van iedere zittingsperiode van de Sociaal-Economische Raad wint Onze in artikel 1 bedoelde Minister het advies in van de raad inzake de vraag of er grond bestaat wijziging te brengen in de door Ons krachtens artikel 4, tweede lid van de Wet op de Sociaal-Economische Raad gedane aanwijzing van organisaties, dan wel in het door Ons krachtens artikel 4, vijfde lid, dier wet bepaalde aantal leden, dat elke door Ons aangewezen organisatie kan benoemen.
Vervallen
Is het bestuur voor de eerste maal samengesteld, dan treedt, zolang de voorzitter niet is benoemd of de benoeming nog niet is goedgekeurd, het oudste bestuurslid in leeftijd als voorzitter op.
Onverminderd het bepaalde in artikel 11 treedt, zolang bij de aanvang van een zittingsperiode van de Sociaal-Economische Raad de voorzitter niet is benoemd of de benoeming nog niet is goedgekeurd, als voorzitter op:
hetzij degene die bij het einde van de vorige zittingsperiode voorzitter was,
hetzij degene die op dat tijdstip eerste plaatsvervangend voorzitter was,
hetzij degene die op dat tijdstip tweede plaatsvervangend voorzitter was,
hetzij het oudste lid in leeftijd, met dien verstande, dat telkens een later genoemde tot de waarneming van het voorzitterschap wordt geroepen, indien en voor zo lang een eerder genoemde niet als lid is herbenoemd of bij diens belet of afwezigheid.
Onze besluiten van 6 maart 1950 (Stb. 1950, K 67) en van 11 maart 1954 (Stb. 1954, 108) worden ingetrokken.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het is geplaatst.
Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.