Artikel
1
1
Deze wet verstaat onder:
Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
eigenaar: hij, die krachtens eigendom of een beperkt recht het genot heeft van grond;
dunning: velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd.
2
Voor de toepassing van deze wet wordt onder herbeplanten mede begrepen herbebossen en wordt onder vellen mede begrepen rooien alsmede het verrichten van handelingen, welke de dood of ernstige beschadiging van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
3
Het periodieke vellen van griend- en hakhout wordt voor de toepassing van deze wet niet onder vellen begrepen.
4
De hierna volgende artikelen van deze wet zijn, behoudens het bepaalde in afdeling VII, niet van toepassing op:
-
a.
houtopstanden op erven en in tuinen;
-
b.
andere houtopstanden dan op erven en in tuinen binnen een bebouwde kom als bedoeld in het volgende lid;
-
c.
wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen;
-
d.
Italiaanse populier, linde, paardenkastanje en treurwilg;
-
e.
vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
-
f.
fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaren, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
-
g.
kweekgoed.
5
De gemeenteraad stelt bij besluit vast, welke voor de toepassing van deze wet de grenzen van de bebouwde kom of kommen der gemeente zijn. Het ontwerp van het door de gemeenteraad te nemen besluit ligt gedurende dertig dagen ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage. De burgemeester maakt de nederlegging tevoren in de Staatscourant, in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente verspreid worden, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.