Rijkssubsidieregeling landelijke en provinciale kruisorganisaties
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
Besluit:
HOOFDSTUK
I
Algemene bepalingen
Artikel
1
In deze beschikking wordt verstaan onder:
a.
„de minister”:
de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid;
b.
„hoofdinspecteur”:
de geneeskundig hoofdinspecteur van de volksgezondheid;
c.
„landelijke organisatie”:
een rechtspersoonlijkheid bezittende landelijke kruisorganisatie, welke optreedt als overkoepelend of centraal orgaan op het terrein van de preventieve gezondheidszorg;
d.
„provinciale organisatie”;
een rechtspersoonlijkheid bezittende provinciale kruisorganisatie met eenzelfde doelstelling als de onder c bedoelde organisatie.
Artikel
2
Aan de landelijke en provinciale organisaties opgenomen in de bij deze beschikking behorende lijst kan, indien de wetgever de nodige gelden heeft toegestaan, op de voorwaarden vermeld in deze regeling, een subsidie worden toegekend ter zake van haar leidinggevende werk voor de volksgezondheid. Dit omvat werkzaamheden zowel op medisch en sociaal-hygiënisch als op organisatorisch en administratief gebied.
Artikel
3
Op het ministerie moet zijn gedeponeerd een gewaarmerkt afschrift van de statuten, c.q. de stichtingsakte van de organisatie; wijzigingen van de statuten, c.q. akte dienen onverwijld aan de Minister te worden medegedeeld.
HOOFDSTUK
II
Bepalingen betreffende het subsidie
Artikel
4
1
Het subsidie wordt verleend:
a.
voor de salarissen van het personeel, dat voor de vervulling van de in artikel 2 bedoelde werkzaamheden is verbonden aan de landelijke of provinciale organisaties;
b.
voor de wettelijke ten laste van de werkgever komende sociale lasten en de uitgaven voor de ouderdoms- en invaliditeits-, weduwen- en wezenverzekering van het onder a bedoelde personeel;
c.
voor de uitgaven voor het administratieve apparaat.
2
Het subsidie in de kosten bedoeld in het eerste lid, onder a en b, bedraagt een percentage van de salarissen bedoeld onder a, dan wel, indien het een provinciale organisatie betreft met minder dan 10 000 leden, een vast bedrag per jaar.
Artikel
5
1
De minister stelt vast:
a.
de personeelsformaties der landelijke en provinciale organisaties, ten behoeve waarvan het in artikel 4, eerste lid, bedoelde subsidie wordt verleend;
b.
de aan het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 ontleende salarisschalen, naar de maxima waarvan na verhoging met een bedrag voor A.O.W.-compensatie het subsidie ten behoeve van de functionarissen, behorende tot de onder a bedoelde personeelsformaties, wordt berekend;
De beschikkingen van de minister, ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid, worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant.
Artikel
6
1
De minister stelt jaarlijks vóór 1 april de organisaties in kennis van de bedragen die als grondslag dienen voor het over het verstreken kalenderjaar per functionaris vast te stellen subsidie.
2
Bij de berekening van elke grondslag als bedoeld in het eerste lid wordt een bedrag van f 50 of meer naar boven afgerond op f 100 en een bedrag van minder dan f 50 buiten beschouwing gelaten.
3
In geval van een vacature wordt het subsidie vastgesteld naar verhouding van het aantal volle maanden gedurende welke de formatieplaats bezet is geweest.
4
Voor de toepassing van het gestelde in het derde lid wordt een maand, waarin een formatieplaats tenminste 15 dagen bezet is geweest als een volle maand aangemerkt.
5
In geval van arbeidsongeschiktheid van een tot de subsidiabele personeelsformatie behorende functionaris, veroorzaakt door ziekte of ongeval, wordt voor de desbetreffende functionaris het subsidie ten volle, doch ten hoogste gedurende 12 maanden na het optreden van de arbeidsongeschiktheid toegekend. De over die periode door de organisatie ontvangen uitkeringen uit hoofde van wettelijke verplichte sociale verzekeringen worden niet op het subsidie in mindering gebracht in eventuele kosten van vervanging over die periode wordt geen subsidie verleend
Artikel
7
De organisatie richt vóór 1 maart van het jaar, waarvoor subsidie wordt gewenst, een aanvraag tot de minister, onder overlegging van:
a.
een nominatieve opgave van de op 1 januari van dat jaar in dienst zijnde functionarissen van de voor subsidie in aanmerking komende personeelsformatie, volgens het daarvoor door de hoofdinspecteur vastgestelde model;
b.
voor zover het de provinciale organisaties betreft, een opgave van het aantal leden op die datum. Onder leden worden verstaan de aan de plaatselijke kruisverenigingen contribuerende gezinshoofden en meerderjarige ongehuwde personen.
HOOFDSTUK
III
Slotbepalingen
Artikel
8
Voor zover dit ter bepaling van het subsidie noodzakelijk is, moet te allen tijde inzage in de financiële administratie aan de hiertoe door de minister aan te wijzen ambtenaren worden verleend.
Artikel
9
De provinciale organisaties dienen vóór 1 juli, de landelijke vóór 1 oktober van elk jaar een jaarverslag over de werkzaamheden in het afgelopen jaar in bij de minister en de hoofdinspecteur.
Artikel
10
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1962.
Deze beschikking, welke in afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer, kan worden aangehaald als: Rijkssubsidieregeling landelijke en provinciale kruisorganisaties, en zal worden geplaatst in de Staatscourant.