Artikel
1
1
In deze wet wordt verstaan onder:
-
a.
"Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
-
b.
"vervoermiddelen":
-
1°.
vaartuigen, hoe ook genaamd en van welke aard ook, behalve zeeschepen in de zin van artikel 2, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;
-
2°.
motorrijtuigen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 en aanhangwagens, bestemd om door zodanige motorrijtuigen te worden voortbewogen;
-
3°.
spoor- of tramrijtuigen of -wagens, niet toebehorende aan ondernemers of concessiehouders als bedoeld in artikel 13;
-
4°.
wagens, ingericht voor het vervoer van goederen en om te worden voortbewogen door één of meer paarden;
-
1°.
-
c.
"houder": hij die als eigenaar of krachtens enige andere rechtstitel gerechtigd is een vervoermiddel te gebruiken;
-
d.
"College": het College van Bewindvoering, bedoeld in artikel 6;
-
e.
"Directeur": de Directeur Binnenlands Vervoer, bedoeld in artikel 7.