Besluit van 14 februari 1963, tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de artikelen 124 en 125, vijfde lid, van de Pachtwet

Besluit ex artikelen 124 en 125 Pachtwet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, mede namens Onze Minister van Landbouw en Visserij van 28 december 1962, Hoofdafdeling R.O., nr. 2428 P 862;
De Raad van State gehoord (advies van 30 januari 1963, no. 57);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 8 februari 1963, Hoofdafdeling R.O., nr. 336 P 863, mede namens Onze Minister van Landbouw en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

2

Aan de raden en de plaatsvervangende raden in de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Ons besluit van 21 april 1958 (Stb. 197) wordt ingetrokken.

Artikel

7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer.

Lech
JULIANA.
De Minister van Justitie, A. C. W. BEERMAN.
De Minister van Landbouw en Visserij, V. G. M. MARIJNEN.
De Minister van Justitie, A. C. W. BEERMAN.