RIJKSREGELING TOT VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIEVOORWAARDEN VOOR KRAAMINTERNATEN
Rijksregeling tot vaststelling van de subsidievoorwaarden voor kraaminternaten
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
Besluit:
Hoofdstuk
I
Algemene bepalingen
Artikel
1
Deze beschikking verstaat onder:
a.
minister:
de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid;
b.
hoofdinspecteur:
de geneeskundige hoofdinspecteur van de volksgezondheid;
c.
inspecteur:
de geneeskundige inspecteur van de volksgezondheid, binnen wiens ambtsgebied het internaat is gevestigd;
d.
internaat:
een internaat voor de vorming en theoretische opleiding tot kraamverzorgster;
e.
organisatie:
een landelijke of provinciale kruisorganisatie of een andere rechtspersoonlijkheid bezittende instelling, welke een internaat exploiteert.
Artikel
2
1
De organisatie dient zich de vorming en opleiding tot kraamverzorgster ten doel te stellen zonder daarbij het maken van winst te beogen.
2
De minister dient een gewaarmerkt afschrift van de statuten, c.q. de stichtingsakte van de organisatie te worden toegezonden. Wijzigingen van de statuten dienen onverwijld aan de minister te worden medegedeeld. Uit de statuten moet blijken, dat de voorafgaande goedkeuring van de minister vereist is voor vervreemding en bezwaring van onroerende goederen, welke geheel of gedeeltelijk met behulp van rijksgelden zijn aangekocht.
3
De aan het internaat verbonden stafdocenten, docenten en leden van het personeel mogen geen deel uitmaken van het bestuur van de organisatie.
Artikel
3
1
Aan een organisatie wordt onder de voorwaarden, in deze regeling vermeld, subsidie verleend, indien de wetgever de nodige gelden daartoe heeft toegestaan.
2
De organisatie komt voor subsidiëring in aanmerking, indien de minister heeft beslist, dat de behoefte aan het internaat in voldoende mate bestaat.
Hoofdstuk
II
Bepalingen betreffende de inrichting, het personeel en de docenten
Artikel
4
De huisvesting van het internaat dient te voldoen aan eisen welke – de aard van de aan het internaat te geven opleiding in aanmerking genomen – naar het oordeel van de Minister in redelijkheid kunnen worden gesteld.
Artikel
5
1
De dagelijkse leiding van het internaat is in handen van een directrice, die in het bezit dient te zijn van het diploma A voor ziekenverpleging met de aantekening wijkverpleging en van het diploma van een hogere opleiding voor verplegenden. Zij wordt bijgestaan door stafleden in vaste dienst, docenten en overig personeel.
2
Er zijn twee stafleden in vaste dienst, te weten:
een vormingsleidster dan wel groepsleidster die in het bezit moet zijn van een der volgende diploma's: het diploma van de sociale academie (culturele richting), het diploma van een vierjarige cusus van een der scholen voor de opleiding tot leidster op het terrein van jeugdvorming en volksontwikkeling, het diploma K en O dan wel de akte N XX;
een huishoudlerares, tevens hoofd van de huishouding, die in het bezit moet zijn van de akte N XII of N XIX alsmede van het pedagogische getuigschrift.
3
Ingeval geregeld meer groepen van tenminste 18 leerlingen gelijktijdig het onderwijs volgen kan voor elke tweede en volgende groep een vormingsleidster of groepsleidster als bedoeld in het tweede lid worden aangesteld.
In zodanig geval kan de functie van hoofd van de huishouding worden vervuld door een staflid in het bezit van het diploma huishoudkundige voor inrichtingen en kunnen de kook- en waslessen worden gegeven door een huishoudlerares.
4
Aan het internaat wordt een aantal docenten, al dan niet in vaste dienst, verbonden, die bevoegd zijn de in het kernprogramma, bedoeld in artikel 10, voorgeschreven lessen te geven.
Het aantal lesuren, vereist voor aanstelling in vaste dienst, bedraagt tenminste 14 per week.
5
De organisatie stelt de organieke samenstelling van het overig personeel van het internaat vast en onderwerpt deze aan de goedkeuring van de minister. Elke wijziging van de organieke samenstelling behoeft eveneens de goedkeuring van de minister.
Artikel
6
Vervallen
Artikel
7
De directrice, de stafleden, de docenten en het overige personeel dienen in het bezit te zijn van een geldige verklaring, dat zij niet lijden aan tuberculose van de ademhalingsorganen, afgegeven ingevolge de Wet bescherming leerlingen tegen besmettingsgevaar (Stb. 1953, 349).
Artikel
8
Vervallen
Artikel
9
Vervallen
Hoofdstuk
III
De cursussen
Artikel
10
De theoretische en praktische opleiding, de toelating tot de opleiding, de beoordeling en het eindexamen geschieden overeenkomstig door de minister vast te stellen regelen (kernprogramma).
Artikel
11
1
In het internaat worden opleidings- en bijscholingscursussen gegeven.
2
Per jaar worden ten minste twee opleidingscursussen gegeven. Een opleidingscursus omvat ten minste 16 en ten hoogste 18 weken achtereenvolgend onderwijs alsmede tijdens het praktijkjaar twee perioden van één week aanvullende lessen.
3
Per jaar worden ten minste twee bijscholingscursussen gegeven van vier dagen. De programma's van de bijscholingscursussen dienen 1 maand vóór de aanvang aan de hoofdinspecteur ter goedkeuring te worden overgelegd.
4
Een cursusgroep zowel van de opleidingscursus als van de bijscholingscursus bestaat uit ten minste 15 en ten hoogste 25 cursisten.
5
Aan de hoofdinspecteur wordt een opgave verstrekt van de leerlingen die toegelaten worden tot de opleiding alsmede van de leerlingen die na beëindiging van de eerste internaatsperiode worden toegelaten tot de praktische opleiding. Het model voor deze opgave wordt door de hoofdinspecteur vastgesteld.
6
De Minister kan, na het advies te hebben ingewonnen van de hoofdinspecteur ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede en het derde lid.
Artikel
12
Op het te verstrekken subsidie wordt een door de minister vast te stellen bedrag in mindering gebracht wegens het genieten van kost en inwoning in het internaat door stafleden, docenten en overig personeel en gediplomeerde kraamverzorgsters.
Artikel
13
Vervallen
Artikel
14
Vervallen
Artikel
15
Vervallen
Hoofdstuk
IV
De subsidie
Artikel
16
1
Het subsidie bedraagt 100% van de werkelijke kosten voortvloeiend uit de personeelsformatie, bedoeld in artikel 5, voor zover deze niet uitstijgen boven het in de begroting van de instelling vastgestelde arbeidskostenbudget, verhoogd met:
a.
100% van de honoraria voor de niet in dienstverband werkzame docenten;
b.
100% van de in het vierde lid genoemde exploitatiekosten;
c.
het bedrag, nodig voor de verkrijging van gronden, voor de aankoop, stichting, verbouwing, herbouw of uitbreiding van opstallen ten dienste van het internaat, voor zover de minister tevoren de investering heeft goedgekeurd.
2
Het arbeidskostenbudget wordt jaarlijks aangepast met een percentage dat wordt vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende norm als bedoeld in artikel 5 van de Wet arbeidsvoorwaardenontwikkeling gepremieerde en gesubsidieerde sector (Stb. 1985, 695).
3
Voor de berekening van het subsidie in de in het eeste lid, onder a, bedoelde honoraria zal worden uitgegaan van de bedragen die jaarlijks per circulaire opnieuw aan de organisatie bekend worden gemaakt.
4
De in het eerste lid, onder b, bedoelde exploitatiekosten zijn:
a.
de rente en aflossing of de annuïteit van voor de aankoop, verbouwing, herbouw of uitbreiding van een internaat aangegane geldleningen;
b.
de huren, waaronder worden verstaan de kosten van het huren van de gebouwen, terreinen, lokalen, inventaris of leer- en hulpmiddelen alsmede de kosten van erfpacht of enig ander zakelijk genotsrecht;
c.
de kosten van het onderhoud van de gebouwen, terreinen of lokalen en van de daarop rustende lasten;
d.
de kosten van het schoonhouden van de gebouwen of lokalen;
e.
de kosten van het gebruik van brandstoffen, electrische energie, gas en water;
f.
de kosten van aanschaffing en onderhoud van de inventaris en leer- en hulpmiddelen;
g.
de reis- en verblijfkosten van de niet in dienstverband werkzaam zijnde docenten en stafdocenten;
h.
de kosten van voeding en bewassing der cursisten en van inwonend personeel;
i.
de bureau- en administratiekosten.
5
Het subsidie in de exploitatiekosten, bedoeld in het vierde lid, onder a en b, wordt slechts verstrekt na voorafgaande goedkeuring door de minister van de ter zake te sluiten overeenkomsten.
6
In de reis- en verblijfkosten, genoemd in het vierde lid, onder g, zal subsidie worden verleend, voor zover zij nodig zijn in verband met de cursussen. Voor de vaststelling van deze reis- en verblijfkosten zullen de bepalingen van de voor de sector rechtens geldende arbeidsvoorwaarden-regeling worden gehanteerd.
Artikel
17
Met betrekking tot de in artikel 16, derde lid, vermelde exploitatielasten kan de minister maximumbedragen voor de berekening van de subsidie vaststellen.
Artikel
18
1
De organisatie dient vóór 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt gewenst, een aanvraag in bij de Minister onder overlegging van:
a.
een jaaroverzicht van de activiteiten;
b.
een lessentabel;
c.
een docentenlijst, alsmede een opgave van begrote lesuren;
d.
een begroting.
Het model voor deze bescheiden wordt door de Minister vastgesteld.
2
De rekening en verantwoording worden ingediend binnen 5 maanden na afloop van het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt verleend.
Artikel
19
1
Indien het een organisatie betreft, ten behoeve waarvan krachtens deze regeling nog niet eerder een subsidie werd verstrekt, dient in afwijking van het bepaalde in artikel 18 de aanvraag met redenen omkleed te worden ingediend ten minste 15 maanden vóór de eerste januari van het jaar, waarvoor voor het eerst subsidie wordt gevraagd.
2
Bij inwilliging van het verzoek vermeldt de beschikking de datum, waarop de minister voornemens is de subsidie te doen ingaan.
3
Een afwijzing van het verzoek is met redenen omkleed.
Artikel
20
1
Op de toe te kennen subsidies kunnen voorschotten worden verleend.
2
De subsidie wordt definitief vastgesteld aan de hand van de door de minister goedgekeurde jaarrekening.
Artikel
21
1
De subsidie moet overeenkomstig haar bestemming worden gebruikt.
2
Van alle uitgaven, die voor subsidiëring in aanmerking worden gebracht, dient de organisatie bewijsstukken te houden.
Artikel
22
1
Indien de minister heeft beslist, dat de behoefte aan het internaat niet meer in voldoende mate bestaat, kan hij subsidie geven tot en met het jaar, volgend op dat, waarin de beslissing is genomen.
2
Van zijn beslissing doet de minister mededeling aan het bestuur.
Artikel
23
De organisaties zijn verplicht desgevraagd inzage te verlenen in de financiële administratie aan de inspecteur of aan de hiertoe door de minister aan te wijzen ambtenaren, terwijl ook overigens alle door de minister, de door deze aangewezen ambtenaren of door de inspecteur gewenste inlichtingen terstond naar waarheid dienen te worden verstrekt, desverlangd schriftelijk.
Artikel
24
De organisatie zendt jaarlijks vóór 1 juni een verslag aan de minister over de toestand van het onderwijs aan het internaat in het afgelopen kalenderjaar, volgens een door de hoofdinspecteur vast te stellen model.
Artikel
24a
De organisatie behoeft van tevoren de goedkeuring van de minister voor verandering van de bestemming van onroerend goed, in gebruik bij of bestemd voor het internaat, voor zover dit onroerend goed uit subsidie van het Rijk is voortgekomen.
Wanneer de organisatie de exploitatie van het internaat beëindigt of uit anderen hoofde het recht op subsidie verliest dan wel het onroerend goed met goedkeuring van de minister geheel of gedeeltelijk vervreemdt, komen haar eigendommen, onderscheidenlijk de opbrengst daarvan, voor zover deze uit een subsidie van het Rijk zijn voortgekomen, ter beschikking van het Rijk, in de verhouding tot de bedragen, welke het Rijk en de organisatie in het onroerend c.q. roerend goed hebben geïnvesteerd.
Hoofdstuk
V
Toezicht
Artikel
25
Het toezicht op de internaten wordt uitgeoefend door de inspecteur.
Artikel
26
De organisaties zijn gehouden aan de inspecteur alle inlichtingen te verschaffen, die hij voor de juiste vervulling van zijn taak nodig heeft.
Hoofdstuk
VI
Slotbepalingen
Artikel
27
In bijzondere gevallen kan de minister van de hierbovengenoemde voorwaarden ontheffing verlenen.
Artikel
28
Wijzigt de Rijksregeling tot vaststelling van subsidievoorwaarden voor de kraamzorg
Artikel
29
Wijzigt de Rijksregeling tot vaststelling van subsidievoorwaarden voor de kraamzorg
Artikel
30
Wijzigt de Rijksregeling tot vaststelling van subsidievoorwaarden voor de kraamzorg
Artikel
31
Deze regeling, waarvan een afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer, kan worden aangehaald als: Rijksregeling tot vaststelling van de subsidievoorwaarden voor kraaminternaten.
Artikel
32
Deze regeling zal worden geplaatst in de Nederlandse Staatscourant en zal geacht worden met ingang van 1 januari 1964 in werking te zijn getreden.
's-Gravenhage
De staatssecretaris voornoemd, A. J. H.Bartels
BIJLAGE
Salarisschaal voor de directrice
Voor de berekening van het subsidie als bedoeld in artikel 16, lid 2, wordt uitgegaan van de volgende salarisschalen en honoraria:
Directrice:
Salarisschaal 5 bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 (B.B.R.A.), verlengd tot in totaal 20 periodieke verhogingen.
Het aantal verplichte lesuren per week bedraagt ten minste 5.
Het aantal verplichte lesuren per week bedraagt ten minste 12.
Hoofd huishouding:
Salarisschaal 32 bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 (B.B.R.A.).
Docenten in vaste dienst:
Salarisschaal 3b van het Rechtspositiebesluit Wet op het voortgezet onderwijs (W.V.O.) volgens een door de Minister goed te keuren aantal wekelijkse lesuren.
Het aantal verplichte lesuren per week bedraagt ten minste 14
Docenten op uurbasis:
Het door de Minister redelijk geachte honorarium voor docenten op uurbasis.
Schoonmaaksters:
De loonregeling rijkswerkvrouwen bijlage E van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 (B.B.R.A.).