Besluit van 16 september 1965, houdende vaststelling van het bewijs van verzekering voor de niet-kentekenplichtige motorrijtuigen en enkele regelen met betrekking tot het bewijs van vrijstelling
Besluit bewijs van verzekering niet-kentekenplichtige motorrijtuigen
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 juli 1965, no. A-2/031133, Directoraat-Generaal van het Verkeer, mede namens Onze Minister van Justitie;
De Raad van State gehoord (advies van 18 augustus 1965, no. 34);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 8 september 1965, no. A-2 1031777, Directoraat-Generaal van het Verkeer, mede namens Onze Minister van Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
§
1
Definities
Artikel
1
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
gehandicaptenvoertuig: voertuig dat is uitgerust met een motor, dat niet breder is dan 1,10 m, waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid niet meer dan 45 km per uur bedraagt, en dat is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte;
een motorrijtuig dat in een ander land krachtens de aldaar geldende wettelijke regeling is geregistreerd of van een verzekeringsplaat of ander onderscheidingsteken is voorzien;
4°.
een motorrijtuig dat niet in een ander land krachtens een aldaar geldende wettelijke regeling is geregistreerd of van een verzekeringsplaat of ander onderscheidingsteken is voorzien, waarvoor noch in Nederland noch elders een kenteken is opgegeven en dat gewoonlijk in een ander land dan Nederland is gestald.
§
2
Bewijs van verzekering binnenlandse niet-kentekenplichtige motorrijtuigen
Artikel
2
1
Behoudens het bepaalde in artikel 6 moet de bestuurder van een gehandicaptenvoertuig bij zich hebben:
a.
een geldig bewijs van verzekering, welke op de in artikel 3, eerste lid, voorgeschreven wijze op het gehandicaptenvoertuig is bevestigd en welke behoort bij de verzekering, bedoeld onder b;
alsmede
b.
een document waaruit blijkt dat met betrekking tot het door hem bestuurde gehandicaptenvoertuig een verzekering overeenkomstig de wet van kracht is.
2
Het bewijs van verzekering en het document, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt door de verzekeraar.
Artikel
3
1
Het bewijs van verzekering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, wordt bevestigd op het achterspatbord in verticale of nagenoeg verticale stand en in de breedterichting van het gehandicaptenvoertuig, op zodanige wijze dat de op het bewijs vermelde letters zich boven de op het bewijs vermelde cijfers bevinden en de letters en cijfers goed zichtbaar zijn. Indien het gehandicaptenvoertuig meer achterwielen heeft, behoeft slechts één bewijs van verzekering op één van de achterspatborden te worden aangebracht. Indien het gehandicaptenvoertuig is voorzien van een bak of opbouw mag het bewijs van verzekering in plaats van op het achterspatbord ook worden bevestigd op de achterzijde van de bak of opbouw, zoveel mogelijk aan de uiterste linkerzijde daarvan.
2
Het bewijs van verzekering kan worden gebruikt met ingang van 1 januari van het kalenderjaar dat erop staat vermeld. De geldigheidsduur van het bewijs eindigt op 30 april van het daarop volgende jaar om 24.00 uur.
3
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de kenmerken van het bewijs van verzekering.
dagtekening en jaar van de ingang en van het einde van de dekking;
d.
merk en, indien het gehandicaptenvoertuig hiervan is voorzien, identificatienummer;
e.
letters en cijfers van de verzekeringsplaat.
2
Indien overeenkomstig artikel 12, derde lid, der wet is bedongen, dat de verzekering eindigt wanneer de verplichting tot verzekering met betrekking tot het gehandicaptenvoertuig op een ander overgaat, moet dit op het document worden vermeld.
3
De geldigheidsduur van het document eindigt gelijktijdig met die van de bijbehorende verzekeringsplaat en vangt niet eerder aan dan met ingang van 1 januari van het op de verzekeringsplaat vermelde jaar.
4
Het model van het document, bedoeld in dit artikel, behoeft de goedkeuring van of wordt vastgesteld door Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Justitie en Veiligheid. Onze laatstgenoemde Minister kan, na overleg met Onze Minister, bepalen, dat door of vanwege de verzekeraar een afschrift van het document of van een deel daarvan binnen een bepaalde termijn aan een door hem aangewezen instantie moet worden toegezonden.
5
In afwijking van het eerste lid kan een verzekeraar, mits hem een geldig ten name van de verzekeringnemer gesteld fabrikanten- of handelaarsbewijs W.A.M. (gehandicaptenvoertuigen) wordt getoond, in het document, in plaats van het merk en ingeslagen identificatienummer van het gehandicaptenvoertuig vermelden: «gehandicaptenvoertuig, deel uitmakende van de fabrieks- of handelsvoorraad van de verzekeringnemer». De verzekeraar tekent de verstrekking van een zodanig document op door Onze Minister te bepalen wijze op het in de eerste volzin bedoelde bewijs aan.
6
Het document, bedoeld in het vijfde lid, is slechts geldig, indien:
a.
tevens een geldig ten name van de verzekeringnemer gesteld fabrikanten- of handelaarsbewijs W.A.M. (gehandicaptenvoertuigen) bij het gehandicaptenvoertuig aanwezig is en dit bewijs op de eerste vordering van de personen, belast met de opsporing van de in de wet strafbaar gestelde feiten, behoorlijk ter inzage wordt afgegeven;
b.
het gehandicaptenvoertuig deel uitmaakt van de fabrieks- of handelsvoorraad van de verzekeringnemer;
c.
het gehandicaptenvoertuig wordt gebruikt hetzij door de verzekeringnemer, hetzij door een door hem aangewezen persoon, en
d.
het gehandicaptenvoertuig wordt gebruikt hetzij voor het verrichten van een proefrit ter controle van de goede werking of ten behoeve van de verkoop van het gehandicaptenvoertuig of de fiets met trapondersteuning, hetzij in verband met een zodanige proefrit of met de aflevering van het gehandicaptenvoertuig.
Artikel
5
1
Behoudens het bepaalde in artikel 6 of ontheffing door Onze Minister moet de bestuurder van een motorrijtuig, dat geen kenteken als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 behoeft en dat geen gehandicaptenvoertuig is, een document bij zich hebben, waaruit blijkt, dat met betrekking tot het door hem bestuurde motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de wet van kracht is.
2
Het document, bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt door de verzekeraar. In dit document moeten ten minste de volgende gegevens zijn vermeld:
a.
naam en adres van de verzekeraar(s);
b.
naam en adres van de verzekeringnemer;
c.
dagtekening en jaar van de ingang en van het einde van de dekking;
d.
omschrijving van het motorrijtuig.
3
Indien overeenkomstig artikel 12, derde lid, der wet is bedongen, dat de verzekering eindigt wanneer de verplichting tot verzekering met betrekking tot het motorrijtuig op een ander overgaat, moet dit op het document worden vermeld.
4
Het model van het document, bedoeld in dit artikel, behoeft de goedkeuring van of wordt vastgesteld door Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Justitie en Veiligheid.
5
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan een verzekeraar, mits hem een geldig ten name van de verzekeringnemer gesteld fabrikanten- of handelaarsbewijs W.A.M. (andere niet-kentekenplichtige motorrijtuigen dan gehandicaptenvoertuigen) wordt getoond, in het document in plaats van de omschrijving van het motorrijtuig vermelden: motorrijtuig, deel uitmakende van de fabrieks- of handelsvoorraad van de verzekeringnemer. De verzekeraar tekent de verstrekking van een zodanig document op door Onze Minister te bepalen wijze op het in de eerste volzin bedoelde bewijs aan.
6
Het document, bedoeld in het vijfde lid, is slechts geldig, indien:
a.
tevens een geldig ten name van de verzekeringnemer gesteld fabrikanten- of handelaarsbewijs W.A.M. (andere niet-kentekenplichtige motorrijtuigen dan gehandicaptenvoertuigen) bij het motorrijtuig aanwezig is en dit bewijs op de eerste vordering van de personen, belast met de opsporing van de in de wet strafbaar gestelde feiten, behoorlijk ter inzage wordt afgegeven;
b.
het motorrijtuig deel uitmaakt van de fabrieks- of handelsvoorraad van de verzekeringnemer;
c.
het motorrijtuig wordt gebruikt hetzij door de verzekeringnemer, hetzij door een door hem aangewezen persoon; en
d.
het motorrijtuig wordt gebruikt hetzij voor het verrichten van een proefrit ter controle van de goede werking of ten behoeve van de verkoop van het motorrijtuig, hetzij in verband met een zodanige proefrit, met de in- of uitvoer of met de aflevering van het motorrijtuig.
7
De bestuurder van een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 heeft tevens een geldig bewijs van verzekering bij zich, welke op de in het achtste lid voorgeschreven wijze op de bromfiets is bevestigd en welke behoort bij de verzekering, bedoeld in het eerste lid.
8
Het bewijs van verzekering wordt bevestigd op de achterzijde van de bromfiets, op zodanige wijze dat de letters zich boven de cijfers bevinden en de letters en cijfers goed zichtbaar zijn. Artikel 3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
9
Het bewijs van verzekering wordt verstrekt door de verzekeraar.
Artikel
5a
1
Onze Minister kan op verzoek aan fabrikanten van of handelaren in gehandicaptenvoertuigen of andere niet-kentekenplichtige motorrijtuigen één of meer fabrikanten- of handelaarsbewijzen W.A.M. (gehandicaptenvoertuigen) of één of meer fabrikanten- of handelaarsbewijzen W.A.M. (andere niet-kentekenplichtige motorrijtuigen dan gehandicaptenvoertuigen) afgeven voor motorrijtuigen, die deel uitmaken van de fabrieks- of handelsvoorraad van verzoeker, en ten behoeve van het gebruik van de betrokken motorrijtuigen als omschreven in artikel 4, zesde lid, onder d, onderscheidenlijk in artikel 5, zesde lid, onder d. Een dergelijk bewijs, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld, is ten hoogste vijf jaren geldig.
2
Vervallen.
3
Onze Minister kan een bewijs als bedoeld in het eerste lid, ongeldig verklaren, indien naar zijn oordeel degene aan wie het is afgegeven niet langer fabrikant van of handelaar in gehandicaptenvoertuigen onderscheidenlijk andere niet-kentekenplichtige motorrijtuigen dan gehandicaptenvoertuigen is, dan wel indien een bewijs voor andere doeleinden, dan waarvoor het geldig is, wordt of is gebruikt. Een bewijs dat ongeldig is verklaard, moet door degene aan wie het is afgegeven binnen een week worden ingeleverd bij Onze Minister.
Artikel
6
Het bepaalde in deze paragraaf is niet van toepassing op de bestuurder van een motorrijtuig, dat gewoonlijk in het buitenland is gestald, en op de bestuurder van een motorrijtuig, met betrekking waartoe de bezitter dan wel de in artikel 2, tweede lid, der wet bedoelde houder van de verplichting tot het sluiten van een verzekering bij of krachtens de wet is vrijgesteld.
§
3
Bewijs van verzekering buitenlandse motorrijtuigen
Artikel
7
De bestuurder van een motorrijtuig, dat gewoonlijk in het buitenland is gestald, moet, behoudens ontheffing door Onze Minister, bij zich hebben:
hetzij een bewijs waaruit blijkt, dat het bureau, bedoeld in artikel 2, zesde lid, der wet, is belast met de afwikkeling van de schade, welke in Nederland door dat motorrijtuig is veroorzaakt (groene kaart);
hetzij een bewijs, waaruit blijkt, dat met betrekking tot dat motorrijtuig een verzekering waarvan de voorwaarden voldoen aan de bepalingen van de wet van kracht is.
§
4
Vrijstellingsplaten
Artikel
8
1
Wanneer aan de bestuurder van een gehandicaptenvoertuig, welke aan de Staat toebehoort, dan wel aan de bezitter of de in artikel 2, tweede lid, van de wet bedoelde houder van een gehandicaptenvoertuig, die is vrijgesteld van de verplichting tot het sluiten van een verzekering, een bewijs van vrijstelling is uitgereikt, moet dat bewijs op het gehandicaptenvoertuig worden bevestigd op dezelfde wijze als is voorgeschreven ten aanzien van de bewijzen van verzekering.
2
Wanneer aan de bestuurder van een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, welke aan de Staat toebehoort, dan wel aan de bezitter of de in artikel 2, tweede lid, van de wet bedoelde houder van een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, die is vrijgesteld van de verplichting tot het sluiten van een verzekering, een bewijs van vrijstelling is uitgereikt, wordt dat bewijs op de bromfiets bevestigd op dezelfde wijze als is voorgeschreven ten aanzien van de bewijzen van verzekering.
3
Het bewijs van vrijstelling kan worden gebezigd met ingang van de eerste januari van het kalenderjaar, dat erop staat vermeld. De geldigheidsduur van het bewijs eindigt op 30 april van het daarop volgende jaar te 24.00 uur.
§
5
Strafbepalingen
Artikel
9
1
Het is verboden om als bezitter dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, van de wet, een gehandicaptenvoertuig, waarop ingevolge paragraaf 2 een bewijs van verzekering moet zijn bevestigd, op een weg te doen rijden of te laten staan of toe te laten dat daarmee op een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met zodanig gehandicaptenvoertuig deel te nemen of toe te laten dat daarmee wordt deelgenomen aan het verkeer zonder dat een geldig bewijs van verzekering op de voorgeschreven wijze op het gehandicaptenvoertuig is bevestigd of indien de letters en cijfers van het bewijs van verzekering niet goed zichtbaar zijn. Het voorgaande is niet van toepassing jegens de bezitter en de houder op wie de verplichting tot verzekering niet rust.
2
Het is verboden om als bestuurder met een gehandicaptenvoertuig, waarop ingevolge het bepaalde in paragraaf 2 een bewijs van verzekering moet zijn bevestigd, op een weg te rijden of te staan of buiten een weg met zodanig gehandicaptenvoertuig deel te nemen aan het verkeer zonder dat een geldig bewijs van verzekering op de voorgeschreven wijze op het gehandicaptenvoertuig is bevestigd of indien de letters en cijfers van het bewijs van verzekering niet goed zichtbaar zijn.
3
Het is verboden om als bezitter dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, van de wet, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, waarop ingevolge paragraaf 2 een bewijs van verzekering moet zijn bevestigd, op een weg te doen rijden of te laten staan of toe te laten dat daarmee op een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met zodanige bromfiets deel te nemen of toe te laten dat daarmee wordt deelgenomen aan het verkeer zonder dat een geldig bewijs van verzekering op de voorgeschreven wijze op de bromfiets is bevestigd of indien de letters en cijfers van het bewijs van verzekering niet goed zichtbaar zijn. Het voorgaande is niet van toepassing jegens de bezitter en de houder op wie de verplichting tot verzekering niet rust.
4
Het is verboden om als bestuurder met een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, waarop ingevolge het bepaalde in paragraaf 2 een bewijs van verzekering moet zijn bevestigd, op een weg te rijden of te staan of buiten een weg met zodanige bromfiets deel te nemen aan het verkeer zonder dat een geldig bewijs van verzekering op de voorgeschreven wijze op de bromfiets is bevestigd of indien de letters en cijfers van het bewijs van verzekering niet goed zichtbaar zijn.
Artikel
10
1
Het is verboden om als bezitter dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, van de wet, een gehandicaptenvoertuig, waarop ingevolge artikel 8 een bewijs van vrijstelling moet zijn bevestigd, op een weg te doen rijden of te laten staan of toe te laten dat daarmee op een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met een zodanig gehandicaptenvoertuig deel te nemen of toe te laten dat daarmee wordt deelgenomen aan het verkeer zonder dat een geldig bewijs van vrijstelling op de voorgeschreven wijze op het gehandicaptenvoertuig is bevestigd of indien de letters en cijfers van het bewijs van vrijstelling niet goed zichtbaar zijn. Het voorgaande is niet van toepassing jegens de bezitter van het gehandicaptenvoertuig, indien de houder van het gehandicaptenvoertuig een houder is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet.
2
Het is verboden om als bestuurder met een gehandicaptenvoertuig, waarop ingevolge artikel 8 een bewijs van vrijstelling moet zijn bevestigd, op een weg te rijden of te staan of buiten een weg met zodanig gehandicaptenvoertuig deel te nemen aan het verkeer zonder dat een geldig bewijs van vrijstelling op de voorgeschreven wijze op het gehandicaptenvoertuig is bevestigd of indien de letters en cijfers van het bewijs van vrijstelling niet goed zichtbaar zijn.
3
Het is verboden om als bezitter dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, van de wet, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, waarop ingevolge artikel 8 een bewijs van vrijstelling moet zijn bevestigd, op een weg te doen rijden of te laten staan of toe te laten dat daarmee op een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met een zodanige bromfiets deel te nemen of toe te laten dat daarmee wordt deelgenomen aan het verkeer zonder dat een geldig bewijs van vrijstelling op de voorgeschreven wijze op de bromfiets is bevestigd of indien de letters en cijfers van het bewijs van vrijstelling niet goed zichtbaar zijn. Het voorgaande is niet van toepassing jegens de bezitter van de bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, indien de houder van de bromfiets een houder is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet.
4
Het is verboden om als bestuurder met een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, waarop ingevolge artikel 8 een bewijs van vrijstelling moet zijn bevestigd, op een weg te rijden of te staan of buiten een weg met zodanige bromfiets deel te nemen aan het verkeer zonder dat een geldig bewijs van vrijstelling op de voorgeschreven wijze op de bromfiets is bevestigd of indien de letters en cijfers van het bewijs van vrijstelling niet goed zichtbaar zijn.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bewijs van verzekering niet-kentekenplichtige motorrijtuigen.
Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Justitie zijn belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,J. G. SUURHOFF.