Wet van 25 november 1965, houdende maatregelen ten aanzien van pensioenen, toegekend krachtens de wet van 25 mei 1962, Stb. 196

Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is maatregelen te treffen ten aanzien van pensioenen toegekend krachtens de wet van 25 mei 1962, Stb. 196, in verband met de interimregeling voor uit hoofde van invaliditeit gepensioneerde ambtenaren en in verband met de maatregelen tot aanpassing van de overheidspensioenen aan de algemene wijzigingen van het bezoldigingspeil, alsmede nieuwe regelen vast te stellen ten aanzien van de invloed op een pensioen krachtens de wet van 25 mei 1962, Stb. 196, van een pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of een pensioen dan wel uitkering krachtens de Algemene Weduwen- en Wezenwet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Eerste

Afdeling

Begripsomschrijvingen

Artikel

1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a.

    pensioen: een pensioen, toegekend of geacht mede te zijn toegekend krachtens de wet van 25 mei 1962, Stb. 196, houdende instelling van een Bijstandkorps van burgerlijke rijksambtenaren, dat bestemd is voor dienst in Nederlands-Nieuw-Guinea;

  • b.

    pensioenreglement: het pensioenreglement, bedoeld in artikel 15 van de onder a genoemde wet;

  • c.

    eigen pensioen: een pensioen als bedoeld in artikel 8 van het pensioenreglement;

  • d.

    weduwenpensioen: een pensioen als bedoeld in artikel 10 van het pensioenreglement;

  • e.

    wezenpensioen: een pensioen als bedoeld in artikel 11 van het pensioenreglement.

Tweede

Afdeling

Toekenning van invaliditeitstoeslagen

Artikel

2

Vervallen

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Vervallen

Artikel

5

Vervallen

Derde

Afdeling

Vervallen

Artikel

6

Vervallen

Artikel

6a

Vervallen

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Vervallen

Vierde

Afdeling

Samenloop van pensioen met een bodempensioen

Eerste

hoofdstuk

Artikel

9

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    pensioen: een pensioen als bedoeld in artikel 1, onder a, met inbegrip van de daarop verleende toeslagen;

  • b.

    ander pensioen: een pensioen, als bedoeld in artikel 16, tweede lid jo. vierde lid, van het pensioenreglement.

  • c.

    algemeen ouderdomspensioen: een bruto ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet met inbegrip van de daarbij behorende vakantie-uitkering voorzover deze niet behoren tot de overlijdensuitkering krachtens die wet;

  • d.

    algemeen weduwenpensioen en algemeen wezenpensioen: een weduwenpensioen of een tijdelijke weduwenuitkering onderscheidenlijk een wezenpensioen, als bedoeld in de Algemene Weduwen- en Wezenwet zoals die wet laatstelijk luidde.

  • e.

    «algemene nabestaandenuitkering» en «algemene wezenuitkering»: uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.

Artikel

9a

Voor de toepassing van deze wet wordt onder het algemeen ouderdomspensioen van een rechthebbende die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, reeds heeft bereikt mede begrepen het algemeen ouderdomspensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, tenzij het echtpaar duurzaam gescheiden leeft.

Artikel

10

Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling geldt het volgende.

  • a.

    Een pensioen wordt geacht te zijn berekend naar 8/5 maal de pensioendiensttijd, die voor de berekening van het pensioen in aanmerking is genomen, tot een maximum van veertig jaren.

  • b.

    Indien in een pensioen een invaliditeitstoeslag, als bedoeld in de Tweede Afdeling is begrepen, wordt het pensioen geacht te zijn berekend naar 8/5 maal een met de som van pensioen en invaliditeitstoeslag overeenkomende pensioendiensttijd, tot een maximum van veertig jaren. De voorgaande volzin vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van weduwen- en wezenpensioenen, waarop krachtens artikel 6, tweede lid, of artikel 6, vierde lid, een toeslag is verleend.

  • c.

    Een vol algemeen ouderdomspensioen wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak, liggende tussen de tijdstippen, waarop de rechthebbende op een eigen pensioen, dan wel degene aan wiens overlijden het recht op pensioen wordt ontleend, de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft of zou hebben bereikt. Buiten beschouwing wordt gelaten dat deel van vorenbedoeld tijdvak waarop betrekking heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag van het algemeen ouderdomspensioen waarop aanspraak is verkregen door vrijwillige premiebetaling op grond van de Algemene Ouderdomswet.

  • d.

    De uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak, liggende tussen de tijdstippen waarop degene, aan wiens overlijden het recht op pensioen wordt ontleend, de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft of zou hebben bereikt. Buiten beschouwing wordt gelaten dat deel van vorenbedoeld tijdvak waarover vrijwillige premiebetaling krachtens hoofdstuk 5 van de Algemene nabestaandenwet heeft plaatsgevonden.

  • e.

    Als diensttijd wordt uitsluitend in aanmerking genomen de diensttijd gelegen tussen de tijdstippen waarop de rechthebbende op een eigen pensioen, dan wel degene aan wiens overlijden het recht op pensioen wordt ontleend, de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft of zou hebben bereikt.

  • f.

    Diensttijd, waarnaar een pensioen geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk in dienstverhouding is doorgebracht, wordt geacht aan te sluiten bij het einde van de dienstverhouding waaraan het recht op pensioen is ontleend; voor zover dientengevolge deze diensttijd zich uitstrekt na het tijdstip waarop de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is of zou worden bereikt wordt die diensttijd, te rekenen van dat tijdstip, geacht te zijn doorgebracht, voor zoveel mogelijk gedurende tijdvakken van onderbreking van de daadwerkelijk in dienstverhouding doorgebrachte tijd en voor het overige onmiddellijk voor de aanvang van de diensttijd waarnaar het pensioen is berekend.

  • g.

    De vakantie-uitkeringen, bedoeld in de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet, worden geacht op overeenkomstige wijze als het ouderdomspensioen, de uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet in termijnen te worden uitbetaald.

Tweede

hoofdstuk

Samenloop van pensioen met algemeen ouderdomspensioen

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Artikel

15

Derde

hoofdstuk

Samenloop van weduwe- of wezenpensioen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet

Artikel

16

Het wezenpensioen, waarop twee of meer volle wezen aanspraak hebben, wordt, indien het wezenpensioen als een eenheid is toegekend, voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk geacht aan ieder van genoemde wezen te zijn toegekend tot een bedrag, gelijk aan dat wezenpensioen gedeeld door hun aantal.

Artikel

17

Artikel

18

Indien aanspraak bestaat op een weduwenpensioen of een wezenpensioen en tevens aanspraak bestaat op een ander pensioen of op een andere pensioenuitkering vindt het bepaalde in de artikelen 14 en 15 overeenkomstige toepassing.

Artikel

19

Op schriftelijk verzoek van de weduwe, die aantoont, dat een rente of uitkering, als bedoeld in artikel 19, onder 2e der Ongevallenwet 1921, artikel 40, onder 2e der Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, onderscheidenlijk artikel 2, tweede lid, der Zeeongevallenwet 1919, daaronder begrepen de daarop verleende toe- en bijslagen anders dan ingevolge de Wet compensatie premie Algemene Ouderdomswet ongevallenrentetrekkers, is beperkt wegens samenloop met een algemene nabestaandenuitkering wordt het bedrag van die beperking in mindering gebracht op het bedrag van de beperking van het weduwenpensioen.

Artikel

19a

Artikel

19b

Artikel

19c

Artikel

19d

Bij gelijktijdige aanspraak op meerdere pensioenen of uitkeringen waarop een naar aard en strekking soortgelijke toeslag wordt verleend als bedoeld in de artikelen 19b en 19c, wordt de in die artikelen bedoelde toeslag zodanig verminderd, dat het totaal van de toeslagen gelijk is aan de maximaal op grond van genoemde artikelen toe te kennen toeslag.

Vierde

hoofdstuk

Uitvoeringsbepalingen

Artikel

20

Indien zowel beperking van de uitbetaling van een pensioen krachtens het bepaalde in deze afdeling als krachtens het bepaalde in artikel 17 van het pensioenreglement moet plaatsvinden, vindt eerst de laatstgenoemde beperking plaats.

Artikel

21

Artikel

22

Indien een algemeen ouderdomspensioen, een algemene nabestaandenuitkering of een algemene wezenuitkering wordt toegekend of herzien over een tijdvak, waarover reeds een pensioen werd uitbetaald, kan de Sociale verzekeringsbank hetgeen dientengevolge te veel aan pensioen werd genoten, ten behoeve van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, inhouden op het algemeen ouderdomspensioen, het algemeen weduwenpensioen of het algemeen wezenpensioen, voor zover betrekking hebbende op evengenoemd tijdvak.

Artikel

23

De bepalingen van deze afdeling blijven buiten toepassing ten aanzien van degenen, die op grond van gemoedsbezwaren hun aanspraak op algemeen ouderdomspensioen, of een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet niet geldig maken.

Vijfde

afdeling

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

24

Artikel

25

Indien het bedrag, dat over enig tijdvak aan belanghebbende is betaald bij wijze van voorschot op het bedrag waarop krachtens deze wet over dat tijdvak recht bestaat, laatstgenoemd bedrag overtreft, wordt het meerdere niet teruggevorderd.

Artikel

26

Toeslagen op pensioenen, toegekend bij wijze van voorschot op door het voormalige gouvernement van Nederlands-Nieuw-Guinea voorgenomen regelingen vervallen.

Artikel

26a

Artikel

27

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd in bijzondere gevallen, waarin de toepassing van deze wet tot een naar zijn oordeel onredelijke uitkomst leidt, ten gunste van de belanghebbende een beslissing te nemen, die met de strekking van deze wet overeenkomt.

Artikel

27a

Artikel

28

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

32

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld voor de uitvoering van deze wet.

Artikel

33

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps.

Artikel

34

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Binnenlandse Zaken, SMALLENBROEK.
De Minister van Financiën, A. VONDELING.
De Minister van Justitie, SAMKALDEN.