Wet van 21 juli 1966, houdende vervanging van de Motorrijtuigenbelastingwet (Stb. 1926, 464) door een nieuwe wettelijke regeling

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wetgeving betreffende de motorrijtuigenbelasting aan te passen aan de Algemene wet inzake rijksbelastingen en voorts op enkele punten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Belastbaar feit

Artikel

1

Onder de naam "motorrijtuigenbelasting" wordt een belasting geheven ter zake van het gebruik van de weg:

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Hoofdstuk

II

Tarief en vrijstellingen

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Hoofdstuk

III

Wijze van heffing

Artikel

10

Artikel

12

Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur, ter verzekering van de heffing van de belasting, regelen te geven ingevolge welke in de daarbij bepaalde gevallen de weg niet met een motorrijtuig mag worden gebruikt zonder dat degene die bij die regelen daartoe is aangewezen in het bezit is van een bij of krachtens die regelen aangewezen bewijsstuk volgens hetwelk voor dat motorrijtuig de belasting is voldaan, dan wel niet is verschuldigd.

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Vervallen

Artikel

19

Vervallen

Hoofdstuk

IV

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

20

Behoudens wettige bevoegdheid tot heffing van tol, de bevoegdheid van de provincies ingevolge de Provinciewet tot het heffen van opcenten op de motorrijtuigenbelasting en de bevoegdheid van de gemeenten ingevolge de Gemeentewet (Stb. 1992, 96) tot het heffen van parkeerbelastingen, wordt terzake van het gebruik van de weg met motorrijtuigen geen belasting geheven door andere publiekrechtelijke lichamen dan het Rijk.

Artikel

20a

Onze Minister kan bij de berekening van de belasting, van de vermeerdering daarvan en van op de belasting geheven toeslagen en opcenten alsmede bij de berekening van de teruggaaf van belasting en van de verhoging van de in een naheffingsaanslag begrepen belasting de door hem nodig geachte afrondingen doen aanbrengen.

Artikel

21

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

22

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

23

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

24

Artikel

26

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Staatssecretaris van Financiën, W. HOEFNAGELS.
De Minister van Justitie a.i., I. A. DIEPENHORST.