Besluit van 15 februari 1967, houdende regeling voor het toekennen van een verhuis- en verblijfkostenvergoeding aan (gewezen) ministers en staatssecretarissen

Verhuis- en verblijfkostenbesluit Ministers en Staatssecretarissen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 24 oktober 1966, nr. AB66/1866, Directie Overheidspersoneelsbeleid, Hoofdafdeling Overheidspersoneelszaken, Afdeling Bezoldiging, Bureau IV;
Overwegende, dat het wenselijk is om de bestaande regeling met betrekking tot het vergoeden van verhuis- en verblijfkosten aan ministers en staatssecretarissen, welke berust op enkele eertijds door de ministerraad ter zake genomen beslissingen, te vervangen door een regeling bij algemene maatregel van bestuur;
De Raad van State gehoord (advies van 16 november 1966, nr. 41);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van 7 februari 1967, nr. AB66/2486, Directie Overheidspersoneelsbeleid, Hoofdafdeling Overheidspersoneelszaken, Afdeling Bezoldiging, Bureau IV;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    betrokkene: hij, die is benoemd tot minister of staatssecretaris dan wel aan wie als zodanig ontslag is verleend;

  • b.

    jaarinkomen: het tot een jaarbedrag herleide salaris in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, in voorkomende gevallen verhoogd met de tot een jaarbedrag herleide som van de kindertoelage, toegekend ingevolge de Kindertoelageregeling overheidspersoneel en de kinderbijslag, toegekend ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet;

  • c.

    gezinsleden: de echtgenote, de eigen, stief- en pleegkinderen van betrokkene, die deel uitmaken van zijn gezin.

Artikel

2

De betrokkene, die in verband met zijn ambtsaanvaarding naar een woning in- of nabij 's-Gravenhage verhuist, heeft aanspraak op een verhuiskostenvergoeding. Behoudens bij het betrekken van een ambtswoning, bestaat bij een verhuizing binnen 's-Gravenhage geen aanspraak op een verhuiskostenvergoeding.

Artikel

3

Artikel

4

Aan de betrokkene, die:

  • a.

    in verband met zijn ambtsaanvaarding in afwachting van zijn verhuizing naar een woning in of nabij 's-Gravenhage, aldaar verblijft en deswege extra kosten heeft;

  • b.

    als gevolg van het hem verleende ontslag terstond een ambtswoning heeft moeten verlaten en in verband met een tijdelijk verblijf bijzonder hoge kosten heeft moeten maken;

  • c.

    wonende buiten 's-Gravenhage in verband met zijn ambtsvervulling een hotel- of andere kamer in of nabij 's-Gravenhage tot zijn beschikking heeft;

wordt vergoeding verleend in de extra uitgaven tot de bedragen welke volgens zijn opgave met gepaste zuinigheid zijn uitgegeven.

Artikel

5

Artikel

6

Onze Minister van Binnenlandse Zaken is bevoegd, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, te beslissen, voor zover nodig in afwijking van de in dit besluit gestelde regelen, in gevallen, waarin deze regelen niet of niet naar redelijkheid voorzien.

Artikel

7

Dit besluit, dat kan worden aangehaald als Verhuis- en verblijfkostenbesluit Ministers en Staatssecretarissen, treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.

Onze Ministers zijn ieder voor zoveel hem aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Binnenlandse Zaken, P. J. VERDAM.
De Minister van Justitie, STRUYCKEN.