Vaststelling richtlijnen, als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de Ziekenfondswet

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid, dr. A. J. H. Bartels,
Overwegende, dat tussen de organisaties van ziekenfondsen en de Landelijke Huisartsen Vereniging geen overeenstemming is tot stand gekomen ter zake van de honorering van bij of krachtens de Ziekenfondswet door huisartsen te verlenen verstrekkingen na 31 december 1966;
Gezien het advies van 19 december 1966 van de door hen bij beschikking van 22 november 1966, hoofdafdeling Gezondheidszorg 1, nr. 184,686 (Stcrt. 228), op grond van artikel 49, tweede lid, van de Ziekenfondswet ingestelde commissie;
Gehoord de Ziekenfondsraad;

Besluiten:

Artikel

1

Huisartsen en ziekenfondsen nemen bij het sluiten van een overeenkomst met betrekking tot de honorering na 31 december 1966 van bij of krachtens de Ziekenfondswet door huisartsen te verlenen verstrekkingen de in de artikelen 2 en 3 gestelde richtlijnen in acht.

Artikel

2

Met ingang van 1 januari 1967 kunnen huisartsen en ziekenfondsen voor het jaar 1967 geen grotere herziening van de tot de genoemde datum geldende honorering overeenkomen dan de gebruikelijke trendmatige aanpassing, met dien verstande, dat kan worden overeengekomen om, ingaande 1 januari 1967, over te gaan tot het mogelijk maken van een collectieve regeling voor ouderdomsvoorziening voor huisartsen, zoals in het eerdergenoemde advies van 19 december 1966 van de commissie ex artikel 49, tweede lid, van de Ziekenfondswet, is aangegeven.

Artikel

3

Bij de herziening van de honorering voor de jaren 1968, 1969 en 1970 kan naast een trendmatige aanpassing worden betrokken de structurele verbetering van de materiële positie van de huisartsen tot een omvang als in het advies van de commissie ex artikel 49, tweede lid, van de Ziekenfondswet is aangegeven, met dien verstande, dat ter zake van die kostenelementen, waaromtrent genoemd advies een herberekening aanbeveelt, nadere in de loop van het jaar 1967 te voeren besprekingen tussen partijen dienen plaats te vinden, een en ander overigens los van de aan het advies van de commissie ten grondslag liggende overwegingen.

In afwijking van het advies van de commissie dient deze herziening in drie jaren gefaseerd ten uitvoer te worden gebracht, te beginnen op 1 januari 1968, het geheel behoudens onvoorziene door een calamiteit veroorzaakte omstandigheden.

Voor zover het nettohonorariumdeel betreft, wordt onder trendmatige aanpassing in deze richtlijn verstaan de trendmatige aanpassing, zoals deze voor de overheidssalarissen pleegt te worden toegepast.

Dit besluit wordt in de Staatscourant bekengemaakt. Het treedt in werking met ingang van 11 maart 1967.

's-Gravenhage
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,G. M. J.Veldkamp
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid, A. J. H.Bartels