Besluit van 2 mei 1967, houdende vaststelling van een nieuwe regeling tot toekenning van uitkeringen bij ontslag aan bij de buitenlandse dienst op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst genomen personen
Uitkeringsregeling buitenlandse dienst 1966
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 9 maart 1967, Directie Buitenlandse Dienst, DBD-42732;
De Raad van State gehoord (advies van 12 april 1967, no. 24);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 21 april 1967, Directie Buitenlandse Dienst, DBD-68836;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel
1
De bepalingen van de Uitkeringsregeling 1966 (Stb. 1979, nr. 622) zijn van overeenkomstige toepassing op de krachtens het Reglement van de Buitenlandse Dienst 1951 (Stb. 1970, nr. 74), op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst genomen personen, met dien verstande dat:
a.
voor zover die bepalingen betrekking hebben op Onze Minister van Binnenlandse Zaken, zij geacht worden van toepassing te zijn op Onze Minister van Buitenlandse Zaken;
b.
onder "pensioen" in die bepalingen mede is begrepen de onderstand bij wijze van pensioen, bedoeld in artikel 114 van genoemd Reglement van de Buitenlandse Dienst;
c.
in artikel 7, lid 1 onder b voor "binnen het Rijk in dienstbetrekking" wordt gelezen "in dienst van het Rijk";
Ten aanzien van de in artikel 1 bedoelde personen, die aan artikel 135 van het Reglement van de Buitenlandse Dienst 1951 geen aanspraak kunnen ontlenen op vergoeding van reis-, verblijf- en verhuiskosten naar Nederland, wordt onder de laatstelijk genoten beloning mede verstaan de vergoedingen als bedoeld in de artikelen 44 leden 1 en 2, 78 leden 1 en 2 en 89 leden 2 en 3 van het Reglement van de Buitenlandse Dienst 1951.
2
In bijzondere gevallen kan door Onze Minister van Buitenlandse Zaken worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.
Artikel
3
De in artikel 1 bedoelde personen, die gevestigd zijn in het land, alwaar zij in dienst zijn genomen, alsmede de in artikel 24, leden 1 en 2 van genoemde Uitkeringsregeling 1966 bedoelde nagelaten betrekkingen daarvan, kunnen aan dit Besluit geen aanspraak op een uitkering ontlenen, indien zij in het land hunner vestiging reeds voor en soortgelijke uitkering in aanmerking komen.
Artikel
4
De Uitkeringsregeling buitenlandse dienst (Stb. 1954, 368) wordt ingetrokken.
Artikel
5
1
Dit besluit kan worden aangehaald als "Uitkeringsregeling buitenlandse dienst 1966".
2
Het treedt in werking met ingang van de tweede dag na datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 1966.
Onze Minister van Buitenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit Besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.